De grafkelder van Midwolde: een pruik en zeven 'kinderlijkjes'

Niet iedere bezoeker van het wereldberoemde praalgraf van Midwolde (1669) realiseert zich dat op het moment dat hij het monument bewondert, in een holle ruimte onder hem het gebeente sluimert van de personen die hij gebeeldhouwd voor zich ziet.

De grafkelder van Midwolde: een pruik en zeven 'kinderlijkjes'
Detail van het praalgraf praalgraf van Carel Hieronymus van Inn- en Kniphuisen en zijn echtgenote Anna van Ewsum, bewoners van de borg Nienoord. - Foto: Gouwenaar, Wikimedia Commons

Tegenwoordig worden slechts overledenen van koninklijken bloede nog bijgezet in een grafkelder bekroond door een monument - zoals te zien in de Nieuwe Kerk te Delft - maar tot circa midden 19e eeuw was het gebruikelijk om gestorvenen in de kerk te begraven. Vooral de wat rijkere families konden zich dit veroorloven; daarbij ontkwamen ook hun stoffelijke overschotten er na enige tijd niet aan een lijklucht te verspreiden, die in de kerk penetrant aanwezig was: de uitdrukking 'rijke stinkerds' was geboren.

Dodenrijk

Grafkelders hebben altijd tot de verbeelding gesproken, omdat de cryptes, zoals grafkelders ook wel worden genoemd, in principe niet openbaar toegankelijk waren en alleen werden geopend als er een stoffelijk overschot werd bijgezet. Aldus vormden ze een waar 'dodenrijk' waartoe de levenden zich in ernstige somberheid, of macabere huiver verhielden. Doordat de cryptes relatief ontoegankelijk waren, heeft men zich vaak afgevraagd wat er zich nu precies in bevond. Verhalen deden de ronde, die bij nader onderzoek soms bleken te kloppen en soms slechts legenden bleken. Wie verwacht bij het openen van een crypte een geordende ruimte aan te treffen waaruit duidelijk is op te maken wie er begraven is, vergist zich veelal. Vaker maken de kelders een rommelige en ongestructureerde indruk. In Midwolde was dit niet anders.

Rode pruik

Volgens een oude beschrijving bevatte de crypte zeven houten lijkkisten, drie van koper en een van lood, en daarnaast acht kleine kistjes. Toen de kelder midden jaren tachtig vorige eeuw in het kader van een restauratie opnieuw werd geopend was dit niet allemaal terug te vinden. Veel van de houten kisten waren vergaan of uit elkaar gevallen. Hun inhoud hadden ze daarbij prijs gegeven: een grote hoeveelheid schedels en beenderen restte. Maar wie wie was?

De kelder van het praalgraf.
De kelder van het praalgraf.

Morbide was dat een van de kisten leeg was, op slechts een object aan het hoofdeinde na: hier lag een pruik. En wel een rode krulpruik zoals die in de tweede helft van de 17e eeuw in de mode was. Conclusie: dit moest de kist geweest zijn van Anna van Ewsum's tweede echtgenoot Georg Wilhelm van In- en Kniphuisen, aangezien hij op een oude gravure met zo'n pruik is afgebeeld. Zijn overschot was tot stof wedergekeerd.

Anna van Ewsum, die zelf 74 jaar oud werd, leek wel te worden achtervolgd door de dood. Niet alleen verloor ze haar beide echtgenoten, maar ook al haar zeven kinderen, op jonge leeftijd. De kleine kistjes in het grafgewelf werden daarom lange tijd aangezien voor de lijkkistjes van deze kinderen. Dit bleek een legende te zijn: opschriften op de kistjes wezen uit dat ze de resten bevatten van personen uit de families Van Ewsum en Van In- en Kniphuisen. Zij waren oorspronkelijk op verschillende plaatsen elders begraven, maar op zeker moment allen verzameld en in het familiegraf te Midwolde herbegraven. Het betreft onder andere de roemruchte Beetke van Rasquert, weduwe van Wigbolt van Ewsum († 1554).

Van Panhuys

Een verbreid misverstand is dat de familie Van Panhuys - in 1907 in hun koets verdronken in het Hoendiep - eveneens haar laatste rustplaats onder het praalgraf heeft gevonden. Dit is niet het geval: zij liggen weliswaar in een familiegraf, maar achter de kerk op het buitenkerkhof, onder relatief simpele stenen.