Kastelen van het hoge noorden

Veel Groninger borgen zijn als steenhuis begonnen. Gebouwd in de 13de en 14de eeuw, waren ze toen iets bijzonders. Stenen waren duur. Alleen de rijken konden zich dat veroorloven.

In de twaalfde eeuw werden in Friesland en Groningen vele kloosters gesticht. De kloosterlingen introduceerden het bakken van stenen kloostermoppen en dakpannen in veldovens. Er was klei in overvloed en dankzij de opkomende turfwinning had men brandstof in overvloed. De eerste steenhuizen in Groningen en Friesland werden in de dertiende eeuw gebouwd. Stenen huizen konden have en goed beter beschermen tegen rivaliserende buren, vijandelijke bendes en overstromingen dan huizen van hout en leem.

Steenhuizen waren verdedigingstorens. Meestal stonden ze op een hoogte met rondom een gracht. Ze waren vaak ongeveer elf meter lang en acht meter breed en hadden dikke muren. Beneden was een gewelf zonder doorgang naar boven; de ingang was op de eerste verdieping. Men ging naar binnen langs een ladder die men in benarde tijden achter zich aan naar boven trok. Er was nog een verdieping en om het dak vermoedelijk een omgang, vanwaar de belegerden stenen konden gooien op hun belegeraars.

Hoofdelingen

Alleen de rijkere boeren konden zich een stenen huis naast hun boerderij veroorloven. Naarmate deze 'herenboeren' meer bezit kregen, namen ook hun macht en pretenties toe. Deze vermeerdering van macht en aanzien van bepaalde personen was deels te danken aan het verkrijgen of kopen van rechten van eigenerfden (grondeigenaren), deels aan het zich bruut toe-eigenen van bezittingen van anderen. Ook droeg een aantal eigenerfden aan machtige personen de bescherming van hun goederen op, waarvoor zij dan wederdiensten verrichtten. Zulke invloedrijke personen werden in oorkonden vanaf 1358 omschreven als hooftling, hovedinc of hoveling. Deze naam hadden ze vermoedelijk gekregen, omdat ze aan het hoofd stonden van een groepje gehuurde gewapende ruiters, maar later hield het woord vooral in dat ze ‘hoofd’ – de machtige van een dorp of streek waren.

Velen noemden zich op den duur jonker of jonkheer, maar dergelijke titels kon men slechts verwerven van een landsheer. En in de late middeleeuwen ontbrak een dergelijk gezag in deze streken. Slechts enkele hoofdelingen, waaronder Onno van Ewsum te Middelstum, waren in den vreemde tot ridder geslagen.

Hoofdelingenfamilies breidden hun steenhuizen uit en gingen er in wonen. Het steenhuis werd eerst verlengd tot ‘langhuis’. Later werden er vleugels aangebouwd. Doordat de familie niet meer in de boerderij woonde, had ze voor het bedrijf genoeg aan stallen en schuren: de schathuizen.

Verbouwd

De provincie Groningen telde tot de zestiende eeuw vermoedelijk zeshonderd tot zevenhonderd steenhuizen. Vele daarvan zijn in de vijftiende en zestiende eeuw, een periode van onrust en oorlogen, verwoest. Toen eind zestiende eeuw vrediger tijden aanbraken, viel de noodzaak tot zware, verdedigbare steenhuizen weg. De welstand nam toe. Een aantal steenhuizen is vanaf het einde van de zestiende eeuw verbouwd tot borg of landhuis. Alle nog bestaande borgen in Groningen hebben hun weerbare steenhuiskarakter dan ook verloren. Wel kan men in kelders of keukens van sommige borgen de zware muren van deze steenhuizen aantreffen. Niet alle borgen zijn overigens uit steenhuizen ontstaan. De borg Scheltkema-Nijenstein te Zandeweer werd in 1633 nieuw gebouwd en afgebroken in 1811.

Er zijn maar enkele steenhuizen over: de Schierstins te Veenwouden, het steenhuis te Bunde en het Iwema steenhuis in Niebert. Van het totaal aan de (ongeveer) 200 steenhuizen en borgen die in de provincie Groningen gestaan hebben, zijn er nog 16 over. Zij hebben allemaal een nieuwe bestemming gekregen.

Meer dan alleen een appelhof

Fraaie, nog bestaande voorbeelden van borgen zijn Verhildersum (Leens), de Fraeylemaborg (Slochteren), de Menkemaborg (Uithuizen) en Nienoord (Leek). De borgen kregen een meer open karakter en de borgheer liet siertuinen aanleggen. De steenhuizen bezaten eerst alleen appelhoven, maar na de kruistochten en ontdekkingsreizen maakte men kennis met nieuwe plantensoorten. Voorheen onbekende kruiden, planten en bomen werden, voor wie het zich kon veroorloven, als bijzondere en kostbare soorten aangeplant. Rond de borgen ontwikkelde zich de unieke 'stinzenflora', waarvan vele soorten afkomstig zijn uit allerlei streken van Europa.

De siertuinen gingen mee in de tuinstijlen die in de afgelopen eeuwen in de mode waren, van Hollandse renaissancetuin (1400-1700) tot baroktuin (17de- en 18de eeuw) en Engelse landschapstuin (1800-1920). Een aantal borgen in de provincie Groningen bezit nog restanten van de oude tuinaanleg. Waar dat mogelijk en wenselijk is, herstelt men de tuinen in de oude stijl. De borgtuinen die hersteld zijn naar oude tekeningen, zijn de Menkemaborg (barokstijl) en de Fraeylemaborg (barok- en landschapsstijl). De tuin van de veenborg Welgelegen te Sappemeer is gerestaureerd in de Frans-classicistische stijl.

Afbraak

In de negentiende eeuw zijn zeer vele borgen op afbraak verkocht. De redenen daarvoor waren de veelal hoge kosten van onderhoud en het feit dat er geen opvolger was om het huis te bewonen. Eén van de laatste borgen waarvan het oude steenhuis nog aanwezig was, het Huis ten Dijke (even ten noorden van Pieterburen), werd in 1903 afgebroken.