Groninger Boegbeeld 16: Rudolf de Mepsche
Jonker, grietman en homobestrijder

De Mepsche (1695-1754) komt als erfgenaam van zijn ooms in het bezit van de borgen in ‘t Faan en Niekerk. Hij wordt door zijn medejonkers als een indringer beschouwd. Deze weten hem politiek buitenspel te zetten door hem niet mee te laten delen in de winstgevende ambtenbegeving.
Wel wordt hij grietman van het onderkwartier Oostlangewoldsteradeel. In die functie wordt hij berucht als de hoofdrolspeler in het ‘Monsterproces van ’t Faan’ uit 1731. De Mepsche ontwaart opeens dat het Westerkwartier een broeinest is van de ‘grouwelijke zonde van sodomie’! Opgezweept door de plaatselijke predikant, de calvinistische scherpslijper Van Bijler, een studievriend van De Mepsche, begint hij een proces tegen de ‘daders’. Als gevolg daarvan worden op 24 september 1731 op de gerichtsplaats van Zuidhorn 21 mannen wegens homoseksuele handelingen ter dood gebracht (gewurgd en daarna verbrand; sommigen eerst nog in het gezicht geblakerd).
Vanaf het begin is De Mepsche beschuldigd van politieke bijbedoelingen door het aanpakken van eigenerfden van zijn politieke tegenstanders. Zijn naam is door het proces zeer belast, hij verliest de steun van zijn politieke vrienden en familie. Hij blijft politiek buitengesloten en in 1746 gaat hij failliet. Wel wordt hij in 1749 nog drost van Westerwolde.