In het dagelijks leven is hij (1934-2013) na een studie wiskunde werkzaam als computerdeskundige voor de Shell in Venezuela en Nigeria en bij de NAM in Assen.

In Krols essays, gedichten, verhalen en romans speelt zijn geboortestad Groningen een belangrijke rol. Zo ook in zijn debuut: een korte roman, getiteld De rokken van Joy Scheepmaker. Daarin keert een soldaat na zijn diensttijd terug in zijn geboorteplaats. Ook het verhaal Zoon van de levende stad bevat veel sfeerbeelden van Groningen. Datzelfde geldt voor zijn novelle Een ongenode gast (1988). 

Voor zijn oeuvre krijgt Krol in 1986 de Constantijn Huygensprijs en in 2001 de P.C. Hooftprijs. Afkomstig uit de Korrewegwijk wordt Krol geëerd met een naar hem vernoemde brug, die deze wijk verbindt met het aangrenzende Beijum aan de overzijde van het Van Starkenborghkanaal.