Groninger IJkpunt 18: Vervening en turfwinning

Het oosten van de provincie gaat op de schop en van veen wordt turf gemaakt. In de 17e eeuw begint men het grote veengebied in het oosten van de provincie af te graven waardoor de regio een geheel andere aanblik krijgt.

'Hoogveenderij in volle werking', olieverf op doek Jacobus Sibrandi Mancadan, ca. 1650, Groninger Museum, foto John Stoel
'Hoogveenderij in volle werking', olieverf op doek Jacobus Sibrandi Mancadan, ca. 1650, Groninger Museum, foto John Stoel

Via Pekela, Hoogezand, Sappemeer, Veendam, Wildervank en Stadskanaal wordt in de 19e eeuw Ter Apel bereikt. 

Eerst komen de verveners, daarna de landbouwers en vervolgens de handels- en ambachtslieden. Van alle kanten stromen de nieuwe bewoners toe, waaronder verhoudingsgewijs veel dissenters op godsdienstig gebied. In de Veenkoloniën ontstaat een multiculturele samenleving ‘avant la lettre’.

De ontginners en verveners zijn particulieren; ze werken zelfstandig of gezamenlijk in de vorm van een compagnie. De grootste ‘projectontwikkelaar’ in deze is echter de Stad. Zij stelt voorschriften vast voor de turfwinning: de uitgebreide Conditiën uit 1628, opgesteld voor de vervening van Sappemeer en omstreken, worden door de andere verveners nagevolgd. De stad zorgt voor de infrastructuur, bijvoorbeeld het graven van het Winschoterdiep en het Stadskanaal, waarlangs alle turfafvoer moet plaatsvinden. Dit levert de Stad aanzienlijke inkomsten op en tot in de 20e eeuw een sterke machtspositie in de Veenkoloniën.