Vaarwel aan de oorijzers

Vandaag de dag zijn het de blote navels en de hoofddoekjes, anderhalve eeuw geleden waren het de oorijzers. Kleding heeft de gemoederen altijd beziggehouden, en halverwege de 19e eeuw waren de oorijzers in het Groningse bepaald een heet hangijzer. Tot die tijd hoorden de oorijzers onmiskenbaar bij de Groninger dracht: de dames van de gegoede burgerij plachten de oorsieraden te dragen als teken van welstand. Maar de tegenstand tegen het ‘hoofdgestel’ groeide.

Vaarwel aan de oorijzers
Groninger dracht ca. 1840. - Foto: Paul Wernekinck, www.beeldbankgroningen.nl (1986-08848)

In 1856 schreef dominee J.J. Bange het pamflet ‘Het vaarwel aan de oorijzers’, als steun aan de Damesverenigingen van Winschoten en Pekela, die hadden besloten het oorijzer of ‘hoofdgestel’ af te zetten. Het oorijzer werd door de tegenstanders gezien als een symbool van de achterhaalde cultuur: het paste niet in het Verlichtingsdenken van die tijd. Anderen waren echter vurig voorvechter. We weten uit testamentaire beschikkingen dat ouders hun dochters voor het achttiende levensjaar met een oorijzer wilden zien. Het veertiende levensjaar was soms ook gebruikelijk. Wat ook voorkwam, was dat een vrouw afstand moest doen van haar oorijzer bij een executieverkoop, wat een pijnlijke en vernederende ervaring was.

Geen oorijzers maar kanalen

De moderne tijd maakte dat er steeds meer protest kwam tegen de oorijzers: “De oorijzers moeten weg en de kanalen moeten er komen.” De ontwikkeling van de Groninger dracht loopt grotendeels parallel aan de economische ontwikkeling van de provincie. Daarvoor verantwoordelijk was de nieuwe elite, die opkwam in de eerste helft van de 19e eeuw: de middenstand en de boerenstand. De boeren waren in de periode vóór 1800 jarenlang geplaagd door de runderpest en waren tengevolge daarvan massaal overgestapt van veeteelt op graanbouw. In de Franse tijd verbeterde de welstand aanzienlijk door hoge graanprijzen, bevolkingsgroei (en dus goedkope arbeidskrachten) en stabiele lage pachtprijzen. Handel floreerde en scheepvaart bloeide.

Het duurde niet lang of de koperen oorijzers, typerend voor de Groninger dracht, werden van zilver en nog later werd het zilver vervangen door goud. De sieraden werden ook steeds mooier en duurder. Kort na 1800 was de kleding in Groningen rijk en uitbundig; kenmerkend waren de rokken en jakken gecombineerd met schort of tipdoek, en de hoofdtooi, waarbij de oorijzers en mutsen onmisbaar waren. Zo werd de dracht bepaald door, in de eerste plaats, de maatschappelijke status en financiële mogelijkheden en, op de tweede plaats, de regio waar men woonde. 

Confectie en haute-couture

In de Groninger dracht kwamen verschillende stijlen tot ontwikkeling: vanaf de achttiende eeuw onderscheiden we de Empirestijl, na de Franse tijd, de Romantiek, en de Biedermeierstijl. Met het verdwijnen van de oorijzers, rond 1865, kwam een einde aan het typisch Groningse van de klederdracht van die tijd: de mode had definitief zijn intrede gedaan. De periode 1850-1865 kenmerkte zich door de voortschrijdende technologische ontwikkelingen en de opkomst van de bourgeoisie. De opkomst van de naaimachine en machinale vervaardiging van stoffen werden de basis in de confectie-industrie. Modebladen maakten het mogelijk dat de gegoede burgervrouw de mode op de voet kon volgen. De mode kwam nog steeds uit Frankrijk. En aangezien de burgervrouwen mode gingen dragen, wilden de vrouwen van hogere stand zich onderscheiden.

Zo ontstond de haute-couture, in het ontstaan waarvan de vrouw van Napoleon III, keizerin Eugénie, een belangrijke rol speelde. Zo kwam er een einde aan een kleine 100 jaar Groninger dracht die na 1790 was begonnen.