Angst voor een prinsgezind oproer

In 1795 trokken de Fransen de Republiek der Verenigde Nederlanden binnen en kwam er een einde aan het bewind van stadhouder Willem V. De Bataafs-Franse tijd brak aan, met een Franse bezetting. De patriotten kregen het voor het zeggen. Er waren echter nog vele aanhangers van Willem V, de ‘prinsgezinden’, die ontevreden waren met deze gang van zaken: het broeide en er was een sfeer van opstandigheid.

Zo brak in 1797 in Friesland, het ‘Kollumer Oproer’ uit. De gevolgen daarvan strekten zich uit tot in het grensgebied met Groningen. De aanleiding tot dit ‘boerenprotest’ was de komst van vertegenwoordigers van het provinciebestuur die mannen wilden inschrijven voor de gewapende burgerwacht, een volksmilitie. Ook speelden bezwaren tegen de scheiding tussen kerk en staat waarschijnlijk een rol.

De vlam sloeg in de pan, toen op 3 februari 1797 in Kollum iemand werd gearresteerd die ‘Oranje Boven!’ geroepen zou hebben. Terwijl hij op zijn berechting wachtte, werd hij bevrijd door prinsgezinden onder leiding van de Zwaagwesteinder koopman Salomon Levy en Jan Binnes van Oudwoude. Zij wisten een tegenaanval van patriotten uit Dokkum af te slaan, maar toen patriottische troepen uit Leeuwarden op 3 februari Kollum bezetten, was het oproer voorbij. Enkele schuldigen werden opgepakt, waaronder beide aanvoerders, die werden onthoofd.

Groningen zond in reactie op het oproer troepen naar de grens met Friesland. Bij aankomst op 6 februari hoorden ze dat de rust vrijwel was weergekeerd. Verschillende vluchtelingen uit Friesland zouden echter nog een goed heenkomen in Groningerland zoeken.

Vluchtelingen

Oproerlingen die de represailles van de patriotse troepen niet wilden afwachten, vluchtten naar het Westerkwartier. Enkelen van hen probeerden daar bewoners tot oproer aan te zetten. Dat was een reëel gevaar, want tijdens ijsvermaak in januari waren er al samenkomsten geweest van ontevreden ‘boeren en landvolk’ in Leek, Enumatil, Tolbert en Stroobos. Het provinciebestuur had toen huzaren gezonden om erger te voorkomen.

Een eerst bekende vluchteling van het Kollumer Oproer was Albert Hindriks. Op 5 februari arriveerde hij te paard bij het grensdorp Visvliet, vergezeld door twee andere Friezen, waarvan een met getrokken sabel. Ze probeerden de bevolking tot opstand aan te zetten. Na het luiden van de alarmklok ging de bevolking de straat op. Slechts enkelen sloten zich, bewapend met stokken, bij de opstandelingen aan. Op de middag was de rust al weergekeerd. Drie inwoners van Visvliet werden gearresteerd en geëscorteerd door acht huzaren naar Groningen overgebracht en berecht: Evert Harms en twee metgezellen werden publiekelijk aan de kaak (strafpaal) gesteld met boven hen een bordje met de tekst ‘Oproerstokers’. Evert Harms werd bovendien door de beul gegeseld en voor vier jaar uit de provincie verbannen. Albert Hindriks werd kort daarop op weg naar Oost-Friesland opgepakt. Hij was in Friesland al veroordeeld tot geseling, brandmerking, tentoonstelling op het schavot met een strop om de hals en verbanning.

Maatregelen

Het gerucht van de ‘inval’ verspreidde zich snel. Op 6 februari vertrok op verzoek van inwoners van Visvliet en Grijpskerk een bataljon schutters uit het Westerkwartier, genaamd ‘Vrijheid of Dood’, om de bevolking en het gebied te verdedigen.

In de eerstvolgende nacht op de onrust in het Westerkwartier vluchtten verscheidene oproerlingen van Kollum en omstreken naar Pieterzijl. Inwoners van het dorp vroegen daaro om hulp. Met de opdracht om ingeval van nood terughoudend op te treden, marcheerden 26 militairen naar dat dorp. Op woensdag 8 februari volgde het bericht dat alles daar en in Grijpskerk rustig was. De volgende dag arriveerde een commissie van het provinciebestuur in het grensgebied. Zij constateerden dat de rust was weergekeerd en besloten dat de schutters terug konden keren.

Nieuwe arrestaties

Die terugtocht liet nog even op zich wachten, want in de loop van donderdag werd opnieuw iemand gearresteerd, die een valse naam had opgegeven. De schutters ontvingen ’s avonds nog een zending scherpe patronen. Er volgde een bericht dat een voorname aanstichter van het oproer zich te paard via Kuzemerbalk naar Niekerk had begeven om daar te overnachten. Een detachement vrijwilligers ging daarheen om hem te arresteren, maar keerde onverrichter zake terug.

In de nacht van 9 op 10 februari werd een man gearresteerd, die zei dat hij Martijn Odzes heette op weg was naar zijn zieke moeder. Bij fouillering bleek hij een riem met geld om zijn lijf te hebben. Hij bleek een van de voornaamste aanstichters van het Kollumer oproer te zijn. De avond daarop werd bij Gaarkeuken nog een Kollumer gearresteerd, die werd overgebracht naar Visvliet. In Pieterzijl waren in totaal vier mensen gearresteerd, die naar Buitenpost werden overgebracht. Zij werden berecht in Friesland.

Naweeën

Daarna keerde de rust in het Westerkwartier terug en toen het gevaar was geweken, volgde repressie. Vanuit Friesland ontving het Groninger provinciebestuur een lijst met voortvluchtige personen. Daarvan bevond een aantal zich waarschijnlijk nog in Groningerland. Verder is daar weinig over bekend. De in Groningen gevreesde opstand in het Westerkwartier als een gevolg van het Kollumer Oproer bleek een storm in een glas water te zijn geweest. Dat wil niet zeggen dat er onder de bevolking vele ‘prinsgezinden’ waren, die maar weinig op hadden met de nieuwe orde.

Bron:
Albert Buursma, Groningen bedreigd 1795-1800. Reacties in de provincie Groningen tijdens dreiging van een binnenlands oproer of een vijandelijke inval in de periode 1795-1800. Ongepubliceerde doctoraalscriptie RU Groningen 1988.