Pioniersgeest

1815 tot 1939

Arbeidershuizen op het Hoogeland

De geschiedenis van arbeiderswoningen op het platteland is een geschiedenis die zich kenmerkt door mooie en vooruitstrevende plannen, die echter vaak gedwarsboomd werden door een gebrek aan financiële middelen.

Arbeidershuizen op het Hoogeland

De Almastraat in Bedum met huizen van het 1000-woningenplan, 1991. – Foto: Sible Harmsma, Historische Vereniging gemeente Bedum

De architectenfamilie Tilbusscher heeft een grote stempel gedrukt op Middelstum. Jacob Tilbusscher (1824-1888) werd aannemer en groeide door tot zelfverklaard architect. De Doopsgezinde kerk en bijbehorende pastorie in Middelstum komen in 1863 uit zijn koker.
Pieter Tilbusscher (1857-1934) leerde het vak van zijn vader, maar kreeg ook enige opleiding in die richting. In Middelstum had hij als architect tussen 1900 en 1920 vrijwel een monopoliepositie: op het Hoogeland bouwde hij arbeiderswoningen, maar ook rentenierswoningen en kerken.
Zoon Jacob (1886-1963), grootvader van Joop Tilbusscher, kreeg naast praktijkervaring bij zijn vader een gedegen Bouwkundige opleiding. Terwijl Pieter gemeentearchitect in Middelstum was, verwierf Jacob deze post in Bedum. Met de crisis in aantocht verliet hij behalve zijn beroep ook Groningen.

Eerste rijtjeshuizen

De opkomst van de industrie zorgde voor grote vraag naar woningen in steden. Armenarts Samuel Sarphati uit Amsterdam zette zich, naar Engels voorbeeld, in voor de bouw van betere huisvesting voor de Nederlandse arbeiders. Dit resulteerde in een bouwvoorschrift voor een woonkamer van minimaal 12 m², een ouderslaapkamer en aparte slaapkamers voor jongens en meisjes. Zo ontstonden de arbeiderswijken met rijtjeshuizen. De huur van deze woningen lag vrij hoog, zodat men met zoveel mogelijk mensen in één huisje ging wonen.

Drie in een bedstede

Groninger politicus Goeman Borgesius zorgde ervoor dat de Gezondheidswet en in 1901 de Woningwet (o.a. minimaal 30 m², een woonkamer van 16 m², grote ramen die open konden, maximaal drie personen per bedstede) werden aangenomen. De wettelijke richtlijn van 16 m² voor de hoofdruimte is lang als richtlijn gehanteerd. Deze wetten golden niet alleen voor de steden, maar ook voor het platteland. Gezondheidscommissies moesten de arbeidershuisvesting inventariseren.

Middelstum

In Middelstum werden voordien al wel arbeidershuizen door particulieren gebouwd. Dubbele woningen, waarvan het kleinste deel verhuurd werd. De eerste die aan de nieuwe bouwvoorschriften voldeden, waren van de hand van meestertimmerman Pieter van Dijken aan het Kerkpad.
Het onderzoek van de Gezondheidscommissie in gemeente Middelstum uit 1904 is bewaard gebleven. Het betrof woningen met minder dan 4 kamers. 210 van de 450 bleken kleiner dan vier bij vier meter, de meeste bevatten maar één ruimte. 55 kwamen zelfs niet verder dan 11 m², er kon geen raam open en in drinkwater was vaak niet voorzien. 44 gezinnen hadden slechts beschikking over slootwater.

Herbouw gebeurde mondjesmaat. De gemeente liet dat aan particulieren en woningbouwstichtingen over. Pieter Tilbusscher sloopte een aantal krotten, verkocht het sloopmateriaal en bouwde nieuwe dubbele woningen op eigen risico. “Hij fungeerde een beetje als mestkever”.

<p>Nieuwbouw aan de Walfriduslaan in Bedum, 1926. &ndash; Foto: Historische Vereniging gemeente Bedum</p>

Nieuwbouw aan de Walfriduslaan in Bedum, 1926. – Foto: Historische Vereniging gemeente Bedum

Bedum

Het Engelse concept vond navolging in Bedum: arbeidershuizen in een wijk met een groene opzet. De door de bekende Groninger architect K, Siekman in 1915 ontworpen Walfriduslaan in Bedum is daar een goed voorbeeld van: een groene laan met dubbele woonhuizen voorzien van topgevels.

De rijkssubsidie voor sociale woningbouw liep geleidelijk op en zelfs ten tijde van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) werd er flink gebouwd. De Landarbeiderswet uit 1918 gaf landarbeiders bovendien recht op een eigen stukje land, daarvoor werden zogenaamde ‘plaatsjes’ uitgegeven. De basis was weer de woonkamer van 16 m², met daarachter slaapkamers waarvan de muren uitspringen (de 'krimp') met daarachter een weer iets bredere schuurruimte. De Landarbeiderswet leverde Bedum in 1925 slechts vier plaatsjes op. Daarna lag de arbeiderswoningbouw vrijwel stil. In Middelstum was, ondanks deze bouwgolf, in 1930 een groot deel van de krotten nog altijd niet gesloopt, terwijl in de jaren dertig geen arbeiderswoning meer verrees. Na 1930 werd er geen woning meer gebouwd.

Opnieuw alarm

In 1938 wordt weer alarm geslagen over de slechte woningtoestand op het platteland. In Groningen zou zelfs 30 procent van de woningen onbewoonbaar verklaard moeten worden. Maar in de Tweede Wereldoorlog stagneren de ontwikkelingen. Tijdens de wederopbouw wordt vastgelegd hoeveel woningen er maximaal per jaar mochten worden gebouwd: slechts twee voor Middelstum. De gemeente Bedum kreeg er zes per jaar toegewezen.

Duizend woningen

Maar burgemeester Huib Ottevanger van Ulrum werd ongeduldig en kwam in maart 1950 met het revolutionaire 1000-woningenplan. Tweeëndertig Groningse plattelandsgemeenten zouden gezamenlijk duizend (uiteindelijk 1102) arbeiderswoningen bouwen, naar het ontwerp van Architectebureau Kuiler&Drewes in Groningen. Hoewel Bedum vroeg om 102 woningen, kwamen er maar 42. Middelstum krijgt 18 woningen aan de Zuiderstraat en Boerdamsterweg. De huizen uit dit plan zijn overal te herkennen aan drie witte blokjes boven de voordeur, die de drie nullen van het plan verbeelden.

Na een renovatiegolf in de jaren tachtig is een deel van de huizenblokken in deze eeuw, mede door de bevolkingskrimp, gesloopt. Veel van de huizen van het duizend woningenplan zijn inmiddels verdwenen.

Joop Tilbusscher, 2015, Zestien vierkante meter, Arbeiderswoningen op Groninger dorpen 1900-1950.

<p>Huizen van het 1000-woningenplan (hier in Roodeschool), te herkennen aan de drie witte blokjes boven de deur. -&nbsp;Foto: Collectie Gemeente Eemsmond</p>

Huizen van het 1000-woningenplan (hier in Roodeschool), te herkennen aan de drie witte blokjes boven de deur. - Foto: Collectie Gemeente Eemsmond