Macht & Pracht

1250 tot 1590

De bijna vergeten 'witte nonnen' van Kuzemer

Bij Oldekerk lag in de middeleeuwen het vrouwenklooster Kuzemer. Het werd gevestigd op een hoge zandrug, vlakbij een natuurlijk waterloop. Bijna drie eeuwen lang speelde zich hier het kloosterleven af, zij het op een bescheiden wijze.

De bijna vergeten 'witte nonnen' van Kuzemer

Fragment van de kaart van Sibrandus Leo uit 1579, met Kuzemer aangeduid als Clusemar. De cartograaf en geestelijke Leo sleet zijn laatste levensjaren in Kuzemer. – Kaart: collectie Groninger Archieven

Het klooster viel onder de Premonstratenzer of Norbertijner orde. Die eerste benaming duidt op de vestigingsplaats van het eerste klooster, in het Franse Prémontré, gesticht in 1121. De tweede houdt verband met de voornaam van de stichter: Norbert van Xanten. De kloosterlingen werden vanwege de kleur van hun kleding ook wel ‘witte monniken’ of ‘witte nonnen’ genoemd. De orde verspreidde zich snel in Europa. Zo volgde nog vóór 1287 een vestiging bij Kuzemer; de stichtingsdatum is onbekend.

De naam ‘Kuzemer’ zou volgens overlevering zijn afgeleid van ‘Kuische Maria’, maar is waarschijnlijk een samenstelling van de Friese voornaam ‘Kuze’ of ‘Koeze’ en ‘mer’ (maar), een natuurlijke waterloop. De kloosterlingen gebruikten dit watertje voor de visvangst en vulden er de kloostergracht mee. In 1380 werd het stroompje vergraven tot een bevaarbaar water en heette voortaan Wolddiep of Langsdiep.

Bezittingen en bewoners

Vergeleken bij het klooster Aduard was Kuzemer klein. Het bezat circa 700 hectare bouw- en akkerland (gras- en veenland) en heide, verspreid over een groot gebied. Daarmee was het een van de kleinste Groninger kloosters (18e van de 23). Een gedeelte van de landerijen gebruikte het klooster zelf en verhuurde het andere. De landerijen waren vaak schenkingen door ‘proveniers’, mensen die in ruil voor hun bezittingen door de kloosterlingen verzorgd werden op hun oude dag.

Eigendommen van Kuzemer lagen onder meer bij De Haar en Lucaswolde en in De Wijck bij Oldekerk, voorts bij Sebaldeburen (De Jouwer), Lettelbert (Enumatil), Niebert, evenals venen bij het Friese Bakkeveen en bij De Holm in het kerspel (dorpsgebied) Tolbert. Ook had het klooster een aandeel in nieuw aangewonnen land van de Ruigewaard.

Omstreeks 1290 woonden er zestig kloosterlingen. Verder zijn tot de Reformatie geen aantallen bekend.

Kuzemerbalk

Een met het klooster verbonden naam is Kuzemerbalk, ook wel ‘De Balk’, of ‘Jouwerbalk’ genoemd. Hier lag vroeger een ‘balk’, een smalle loopbrug, over het Wolddiep waar kloosterlingen konden passeren, richting De Jouwer, waar Kuzemer bezittingen had. Waarschijnlijk lag deze balk even noordelijk van de huidige voetbrug over het Wolddiep.

Nonnen- of maagdenroof

Ongetwijfeld was het meest spraakmakende voorval in de kloostergeschiedenis de nachtelijke ontvoering van vijf nonnen, jonkvrouwen, door de proost (geestelijk leider) Egbert, van het klooster Ólijfberg (‘Mons Oliveta’) te Veenklooster, in 1480. Het hoe en waarom van deze roof is, evenals de afloop, helaas onbekend.

School en geleerden

Bij het klooster hoorde een school, waar onder andere een van de kinderen van de borg Bijma te Faan schoolgeld voor betaalde. Het klooster speelde, net als dat van Trimunt, geen rol van betekenis. Wel zijn er enkele toentertijd beroemde namen aan verbonden. Zo was de laatste proost van Kuzemer, Theodoricus Annius, een van de ondertekenaren van de Unie van Utrecht, in 1579, waarbij een aantal Nederlandse gewesten samenging in de strijd tegen Spanje.

Een andere beroemde bewoner was de Friese geschiedkundige en cartograaf, Sibrandus Leo. Na de invoering van de Hervorming in Friesland, in 1580, trok hij zich in het klooster terug en stierf daar in 1583 op 54-jarige leeftijd.

Speelbal

Nadat Friesland overging naar het protestantisme was het gedaan met de rust in en rond Kuzemer. Afwisselend bevolkten Staatse troepen (soldaten van de opstandelingen onder Willem van Oranje en zijn opvolgers) en Spaansgezinde soldaten (voor Filips II van Spanje, de landheer van de Nederlanden) de gebouwen.

Met de komst van de Hervorming kwam een einde aan het kloosterleven. Zes nonnen die nog in Kuzemer verbleven, werden ondergebracht in de stad Groningen. Hun namen zijn bekend: de priorin (abdis of overste van een klooster) heette Grietje Tonnis. De vijf anderen waren Fenne Hessels, Griete Jans, Anne Arens, Hille Jurgens en Stine Jans; alle voor die tijd gebruikelijke namen.

Restanten

In 1590 volgde plundering en sloop van Kuzemer. Daarna gebruikten boeren uit de omgeving de ruïnes als steengroeve voor het herstel van hun verwoeste onderkomens.

De oversten van de Groninger kloosters moesten in 1595 hun zegels (om brieven te verzegelen) inleveren bij het provinciebestuur; alle kloosters werden onteigend nadat heel Stad en Lande protestants was geworden. Daarmee was de kloosterperiode officieel ten einde; ook voor Kuzemer.

De resten van het klooster waren nog eeuwenlang zichtbaar. Zo maakte onderwijzer J.G. Rijkens in 1830 tekeningen van het duidelijk herkenbare terrein, dat was omringd door een gracht. Aan de locatie van het klooster herinnert nu nog een kromming aan het westelijke einde van de tegenwoordige Kuzemerweg.

 

Bronnen:
Joan Colpa, ‘Het klooster Cusemer’, Groninger Volksalmanak (1990) 17-27.
Wiltje Datema e.a. (red.), Grasduinen in de Geschiedenis. Canon van de historie van Oldekerk, Niekerk en Faan (Oldekerk 2008) 28-45.
Pieter Luinstra, Duizend jaar Oldekerk (Buitenpost 1980) 31-45.
J.G. Rijkens, Beknopte oudheidkundige verhandeling over het klooster Kusemer (s.l. s.a.).
J. Naarding, ‘Kuzemer’, Driemaandelijkse bladen, nieuwe serie 13 (1861/62) 9-12.