Groningen Stad
1308
De Hanzeschotel uit het Zuiverhuis
Het Groninger Museum heeft sinds 29 mei 1891 een prachtige schotel in haar bezit, waarvan men altijd heeft aangenomen dat die afkomstig was van het Jacobijnerklooster. Een heroverweging van de feiten levert details op en hult de Hanzeschotel in een waas van geheimzinnigheid.
Het gaat om een Hanzeschotel uit de twaalfde eeuw. De schaal is van
koper en heeft een diepte van 6 cm. en een diameter van 29.5 cm. In de schaal zijn graveringen te bewonderen.
Graveringen
De schaal is onderverdeeld in een centraal medaillon, gevormd door cirkels, met rondom half-medaillons, gevormd door halfcirkels. Binnen het centraal medaillon is een vrouwelijke gestalte gezeten met twee deugdenspiegels in de handen, waardoor zij als deugd geïdentificeerd kan worden. Binnen de halfmedaillons zijn borstfiguren van vrouwelijke personen gegraveerd, die naar analogie van andere schalen eveneens als deugden moeten worden beschouwd.
Waar de halfcirkels elkaar snijden, zie je een plantenmotief, waartussen je de Latijnse namen kunt lezen van twaalf ondeugden en drie deugden. De namen van de deugden en ondeugden zijn niet voluit weergegeven, maar verkort en enigszins verhaspeld, bijvoorbeeld: malie (malitia= boosheid), inmund (inmunditia= onreinheid), castit (castitas= kuisheid), fraus (fraus= bedrog), discip (disciplina = kennis)
Zuiverhuis
De Hanzeschotel is in februari 1891 opgegraven, toen men fundamenten aan het graven was voor de bouw van een zuiverhuis op het terrein van de gemeentelijke gasfabriek. Het terrein van de gasfabriek lag tussen het Boterdiep, de Bloemstraat en de Bloemsingel. Door steenkool te verhitten werd gas gewonnen. Dit gas werd in het zuiverhuis bewerkt: alle onbruikbare stoffen werden eruit gefilterd.
Jacobijnen
Over dit lege terrein liep al sinds de middeleeuwen de Jacobijnerweg. Deze weg liep in ieder geval door tot aan het Selwerderdiepje en sloot mogelijk aan op de weg die naar Bremen leidde. De naam van deze Jacobijnerweg verwijst naar het klooster van de Jacobijnen in de stad Groningen. Deze bedelorde had sinds 1308 een klooster in de stad. De broeders waren Dominicanen, maar werden in de volksmond vaak Jacobijnen genoemd, naar de patroonheilige Sint Jacobus van het belangrijke klooster van de Dominicaner orde in Parijs.
Feith mijmert over de schotel...
Mr. J. A. Feith, stads -archivaris en secretaris van het Museum voor Stad en Lande, zag al snel de bijzondere waarde van deze hanzeschotel in en kocht de schotel voor het bedrag van 3,75 gulden. Hij schreef een artikel in De Groninger Volksalmanak van 1892 over dit ' kerkelijke waschbekken'. De vindplaats van de schotel, aan de Jacobijnerweg, was voor Feith aanleiding te speculeren over de herkomst ervan. Terwijl Feith eerst nog een slag om de arm houdt, neemt hij later toch aan dat de schotel afkomstig was van het Dominicaner klooster.
Toch klopt er iets niet aan de vooronderstelling van Feith. Het klooster van de Jacobijnen heeft nooit gebruik gemaakt van een systeem waarbij monniken ‘handenarbeid’ verrichten in een voorwerk. Dergelijke praktijken kwamen niet voor bij de bedelorden. Het is ook niet logisch dat er een tichelwerk met voorwerk aan het begin van de Jacobijnerweg heeft gelegen. Op de kaart van Haubois uit 1637 kun je zien dat het Jacobijner klooster gelegen heeft aan de Oude Ebbingestraat, hoek Jacobijnerstraat, dichtbij de plaats waar Feith dacht dat de steenfabriek met het boerenbedrijf moet hebben gestaan aan de Jacobijnerweg. Dat was ongeveer vijf minuten lopen.
Aan het eind van de Jacobijnerweg had het klooster wel enig land en hier dichtbij het Selwerderdiepje lag een tichelwerk. Dat tichelwerk leverde mogelijk de bakstenen voor het klooster. Maar in elk geval lagen land en tichelwerk een eind van de vindplaats af en is een samenhang tussen kloosterland en schotel niet aannemelijk.