De soepketel

Bittere armoede was in de 19de eeuw een algemeen verschijnsel. Gelukkig waren er in die tijd veel betrokken mensen die de hiermee gepaard gaande honger wilden bestrijden. Op 3 december 1802 ontstond de Commissie voor Spijsuitdeling, een particulier initiatief. Zij zorgde ervoor dat er in de drie wintermaanden driemaal per week een krachtige, voedzame soep werd uitgedeeld aan de armen. Behoeftige mensen leefden van de gewone bedeling, maar kregen daarnaast drie keer per week een goede maaltijd. Alleen als er besmettelijke ziekten heersten, werd er geen soep verdeeld.

De commissarissen regelden niet alleen de soepbereiding, maar hielden ook toezicht bij de uitdeling, om deze zo rustig mogelijk te laten verlopen. Bij elke uitdeling was een commissaris aanwezig, die dat ervoer als een aangename plicht. De armen toonden zich zeer dankbaar.

Soephuisstraatje

Op 4 januari 1803 vond de eerste uitdeling plaats van een voedzame, krachtige soep vanuit een lokaal in het voormalige Prinsenhof. Voor de soepkokerij liet de Commissie grote ketels maken. In december 1844 verkreeg zij een eigen gebouw in de Zwanestraat. In het achterhuis van dit gebouw werd de soep gekookt en uitgedeeld. Het straatje achter dit gebouw werd in 1874 het Soephuisstraatje genoemd.

Ketels

In de kelder werden twee grote soepketels met een inhoud van elk zo’n 1000 liter geïnstalleerd, goed voor 2000 porties soep van 1 liter. Tussen deze twee ketels werd een kleinere ketel geplaatst. Van tijd tot tijd kocht de commissie nieuwe ketels. De roodkoperen ketels werden geplaatst bovenin gemetselde ovens. Men stookte de ovens met turf. Op de ketels lagen houten deksels om de soep warm te houden. Meestal werd er Kloostersoep bereid, maar in 1892 besloot de Commissie om ook eens erwtensoep te koken.

In 1955 werd bij een verbouwing de installatie afgebroken. Bewaard bleven een grote ketel in het Groninger Museum en een kleine ketel in hotel WEEVA (Woon En Eethuis Voor Allen), de opvolger van de in 1871 gestichte volksgaarkeuken. Tegenwoordig is dat Martini Hotel.

Spijskaarten

Wie betaalde deze spijsuitdeling? Particulieren en instellingen konden zogenaamde Spijskaarten kopen. Deze kaarten waren goed voor 36 porties soep van 1 liter. De Spijskaarten konden weggegeven worden aan de armen. Het stadsbestuur van Groningen gaf het goede voorbeeld door 700 Spijskaarten te kopen.

Bezoekers van de spijsuitdeling - Aquarel van J. Ensing
Bezoekers van de spijsuitdeling - Aquarel van J. Ensing

Gedurende de gehele negentiende eeuw maakte de arme bevolking van Groningen veel gebruik van de soepuitdeling. De Groninger schilder J. Ensing maakte in 1844 een drietal aquarellen van mensen op weg naar de soepkokerij. Ze droegen een aardewerken pot met hengsel of een houten kuipje. 

Feest!

Bij de opeenvolgende jubilea van de Commissie tot Spijsuitdeling werd er een extraatje uitgedeeld, zoals broodjes bij de soep. Bij het eeuwfeest waren er zelfs worst en krentenbrood! Overigens zijn ook menukaarten bewaard gebleven van het jubileumdiner van de Commissie zelf. Op het menu stonden onder meer oesters, tarbot, ossentong, asperges, patrijs en mokkaijs voor toe.

Het einde van de soepuitdeling

Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) waren de uitdelingen van het soephuis hard nodig, maar kort daarna werd de belangstelling snel minder. In 1919 werd besloten te stoppen. Overigens waren naast de Commissie van Spijsuitdeling in de loop van de 19e eeuw ook andere instanties gekomen die voedselsteun verstrekten. Zo werd in 1880 de Commissie van Algemeen en Onderstand en in 1917 een Centrale Keuken opgericht.

Na de beëindiging van de uitdelingen ontsloeg de Commissie voor Spijsuitdeling het personeel en verhuurde haar pand. In 1923 schonk de Commissie het meubilair aan de Menkemaborg. De Commissieleden bleven vergaderen om de winst van het kapitaal te besteden aan steun voor sociale en culturele doeleinden.