Macht & Pracht

1736

Gewelddadige inbraak in Grootegast

Een zes man sterke bende overviel op een nacht in maart 1736 ds. Johannes Smook in Grootegast. Zij bleken te behoren tot een crimineel netwerk.

Gewelddadige inbraak in Grootegast

Inbrekers slaan hun slag. Prent van Jean Baptiste Oudry, 1732. - Collectie Rijksmuseum

In de nacht van 5 op 6 maart slopen mannen rond het huis van de 77-jarige predikant, die in diepe slaap was. Met een breekijzer lichtten ze het raam uit het kozijn van de pastoriezaal, waar de dominee doorgaans catechisatie hield. Pas toen de predikant beetgegrepen werd, ontwaakte hij en begon te schreeuwen. Ongeveer tegelijkertijd hoorde hij het gegil van zijn dienstmeid, een dochter van de ouderling Harm Everts uit Doezum.

De zwijgende mannen legden Smook op zijn buik in de bedstee, met zijn hoofd op het voeteneinde. Zij bonden zijn handen op de rug, knoopten ook de voeten samen en verbonden die vervolgens met de handen. Zij knevelden ook de dienstmeid. Dan vroeg een van hen de predikant waar deze zijn geld had. Smook antwoordde dat dat in het kabinet (kast) lag, waarvan de sleutel in zijn broek zat, die op de beddenplank lag.

Buit

De inhoud van het kabinet viel tegen: slechts enkele dukaten en gouden rijders en nog wat zilveren voorwerpen. De inbrekers verwachtten meer. Vervolgens doorzochten ze het huis en sneden de zilveren gespen van Smooks schoenen. Uiteindelijk was de buit toch groot: een aanzienlijke hoeveelheid zilver en zo’n duizend gulden. De mannen verlieten het huis via de voordeur, nadat ze het geforceerde raam weer dicht hadden gemaakt.

Tegen de ochtend werden de predikant en zijn dienstmeid gevonden door buren. De dienstmeid bleek vooroverliggend met haar gezicht op het kussen te zijn gestikt. Justitie in de Stad werd door de plaatselijke ‘roode roede’ (politieman) snel op de hoogte gebracht, omdat de plaatselijke autoriteiten vonden dat de zaak hun competentie te boven ging. Smook preekte de eerstvolgende zondag alweer voor zijn gemeente.

Opsporing

De Hoge Justitiekamer, het hoogste toenmalige rechtscollege in Groningen nam de zaak over. Procureur (hier: aanklager) dr. Johan Wolbers Menninga begon een dag na de overval al met de opsporing. Twee weken later bracht hij het Hof op de hoogte dat de overval zou zijn uitgevoerd door een negental joden van elders. Zo wist hij via een verklaring van ene Lea Levie, alias Lea Godeles, dat zij een aantal rovers onderdak had verstrekt. Zij zei niet te hebben geweten dat het oneerlijke lieden waren. Omdat de procureur geen getuigen mocht vastnemen, moest hij haar laten gaan. De volgende dag vond hij echter op het postkantoor een brief, waarin enkele in Amsterdam verblijvende rovers werden gewaarschuwd.

Criminele netwerken

Uit verder onderzoek bleek dat de bende bestond uit Salomon Elias, of Rijswijk, alias ‘Slome Reisiger’, die aanvoerder was. Voorts bestond de bende uit ‘Oude Jochiel’ van Amsterdam, Joseph van Wandsbeck alias ‘Zwarte Joseph’, Jacob Lopez alias ‘Kootje de Pottegies’ (Portugees), Joseph Wetzeler alias ‘Jeijsel Appelborn’, ‘Dikke Joseph’, Abraham Michiels alias ‘Abraham Mokkel’ en Liebman Koolboer.

Het bleek een ‘bende gauwdieven’ onder leiding van een ‘capitein’ of ‘luitenant’ te zijn. Dit was ‘Slome Reisiger’, die meer op zijn kerfstok had. Oorspronkelijk waren zij grotendeels van Duitse afkomst, maar daar was de grond hen te heet onder de voeten geworden. Zij maakten deel uit van een crimineel netwerk van zo’n driehonderd personen die in wisselende samenstellingen inbraken en overvallen pleegden. Dit netwerk bestond bijna overwegend uit joden. Opvallend was dat er tussen joodse en niet-joodse netwerken praktisch geen contacten waren.

De activiteiten van dergelijke netwerken, opererend in bendes, veroorzaakten veel onrust onder de plattelandsbevolking, die meestal het slachtoffer was. Er was de overheid en justitie dan ook veel aan gelegen om de misdadige activiteiten van deze groepen criminelen te voorkomen en de schuldigen te achterhalen en te straffen.

Arrestaties en veroordeling

In eerste instantie werd alleen de leider van de overval, Salomon Elias, opgepakt. Deze ontkende alles. Via een informant, waarschijnlijk ene Benjamin Mozes uit Groningen, kon een ander bendelid, Jacob Lopez, in Kopenhagen worden opgepakt. Enkele weken later werd Lea Levie in Leerdam aangehouden. Zij arriveerden in respectievelijk de loop van oktober en november in de stad Groningen. Na een aantal verhoren bekenden beiden. Salomon bleef ontkennen.

Ruim een jaar later, op 15 maart 1758, werd Salomon verhoord, onder dreiging van – toen nog toegestane – ‘tortuur’ (marteling). Hij gaf ook tijdens dat ‘pijnlijk verhoor’ geen krimp. Mocht hij bekennen, dan zou hij de doodstraf krijgen; via uitsluitend indirect bewijs was dat toen niet mogelijk. Hij werd opgesloten in het provinciaal tuchthuis in Groningen. Jacob Lopez en Lea Levie werden beide voor medeplichtigheid veroordeeld en aan de kaak gesteld en in het openbaar gegeseld. Lea werd bovendien gebrandmerkt en kreeg levenslange tuchthuisstraf. Jacob werd voor eeuwig verbannen.

 

Bronnen:
G.H. Ligterink, Tussen Hunze en Lauwers (Groningen 1968);
Engbert Schut, ‘De overval op Johannes Smook’, Stad & Lande (1992)

<p>Prent: Jean Baptiste Oudry, 1732. Collectie Rijksmuseum</p>

Prent: Jean Baptiste Oudry, 1732. Collectie Rijksmuseum