Grensland

1895 tot 1941

IJje Wijkstra op stroperspad

In 2019 was het 90 jaar geleden dat IJje Wijkstra vier veldwachters doodde bij Doezum en Kornhorn. Dat gebeurde nadat hij een verhouding kreeg met Aaltje, de vrouw van zijn beste vriend Hendrik Wobbes die toen vastzat wegens diefstal. Aaltje trok in bij IJje, haar zes kinderen achterlatend. Vervolgens gaf de burgemeester van Grootegast vier veldwachters opdracht om Aaltje vanwege het in de steek laten van haar kinderen te arresteren.

IJje Wijkstra op stroperspad

Een dagpauwoog, door IJje tijdens zijn gevangenschap nauwkeurig getekend op een brief aan zijn neef Hendrik Wijkstra. – Foto: G. Overdiep, De strafzaak tegen IJje Wijkstra

IJje werd 4 juli 1895 geboren in Doezum als de jongste van zeven kinderen van IJje Wijkstra en Sjoukje van Bolhuis. Vader had geen vaste baan en zodoende een ongeregeld inkomen. De ouders konden, naar verluidt, slecht met elkaar overweg. Ze hadden geregeld slaande ruzie over onder meer het geloof. IJje ging als jongen al met zijn vader op stroperspad en leerde een geweer hanteren.

De omgeving waarin IJje opgroeide was er een van veelvuldige vrijbuiterij. Na het drama werd de omgeving omschreven als een gebied dat 'donker was van misdaad', met eigen normen en waarden. Een van de vier veldwachters, Hoving, had vaak te maken gehad met stropers en vechtersbazen, maar ook met een 'enkele mensendoder'.

Stroperij

Wijkstra trok veel op met de vier jaar oudere Teije de Vries, die met zijn vrouw Aaltje achteraf in een kleine arbeiderswoning in Lutjegast woonde. Teije was behalve timmerman, fietsenmaker en machinist ook wapenliefhebber en verwoed stroper. Hij had op vierjarige leeftijd zijn vader verloren, waarop zijn moeder en oudere broers het gezinsonderhoud moesten verzorgen. Dat betekende geregeld armoede wat betreft kleding, schoeisel en brandstof, maar ook huishuur en medische hulp. Aan voedsel was minder gebrek vanwege zelfverbouwde aardappelen en groente, aangevuld met vlees van stroperij. In een dergelijke omgeving met wijdverbreide armoede was stropen, hoewel wettelijk verboden, min of meer vanzelfsprekend.

Stropers werden niet alleen toevallig betrapt, maar ook actief vervolgd. Meer nog dan door nachtelijke patrouilles gebeurde dat doordat dienders verdachte personen en bepaalde plaatsen observeerden om bij overtredingen toe te slaan. Een van de vier veldwachters, Van der Molen, had IJje Wijkstra al in 1914 bespied vanuit een droge sloot en hem beslopen. Een half jaar eerder had hij dezelfde tactiek toegepast bij IJjes makker Teije de Vries, die hij met een geweer 'in een jagende houding' had zien lopen. Teije wist te ontsnappen, maar bekende toen de veldwachter hem later die dag thuis opzocht. Ook daarna werd hij nog menigmaal beboet voor illegale jacht en dito wapenbezit.

Wapenhandel

IJje en Teije deelden niet alleen de jachtvelden, maar waren beiden betrokken bij wapenreparaties en -handel, veelal voor andere stropers. Overigens was tot 1919, bij de inwerkingtreding van de vuurwapenwet, wapenbezit zonder vergunning niet strafbaar. Op het platteland waren wapens min of meer een onderdeel van het dagelijks leven. Velen bezaten een klein kaliber kogel- of hagelgeweer voor stroperij.

Machtigingen voor revolvers of pistolen werden alleen afgegeven voor persoonlijke veiligheid, meest aan notabelen. De invoering van de vuurwapenwet vormde voor velen geen beletsel om wapens te behouden of aan te schaffen. Het einde van de Eerste Wereldoorlog had er sterk toe bijgedragen dat er nog veel meer wapens op de markt kwamen. Teije de Vries haalde wapens uit de grensstreek met Duitsland of liet ze, evenals munitie, meenemen door noorderlingen die tijdelijk in de Limburgse mijnen werkten.

Statussymbool

Wapens met zwaar kaliber hadden IJje en vrienden niet alleen voor de stroperij, maar waren ook 'speelgoed', een statussymbool om anderen de loef af te steken. Ze oefenden geregeld in competitiesfeer op allerlei doelwitten als flessen, blikken en stenen. Hoewel IJje naar eigen zeggen een revolver bezat om deze in noodgevallen te hanteren, vermeed hij, evenals zijn vrienden, risicovol vuurwapengebruik. Bijvoorbeeld tijdens een heftige ruzie op de Zuidhornse kermis, in 1921, toen een rijksveldwachter ingreep en IJje daarbij vernederde.

Later die avond toonde IJje het wapen wel aan anderen en zinspeelde op wat hij daarmee zijn vijanden kon aandoen. Voor de veldwachter was dat aanleiding de achtervolging in te zetten. IJje slaagde er in zijn revolver tijdens de vlucht weg te werpen, maar helaas voor hem werd het wapen toch gevonden. Het werd een kostbaar kermisbezoek: f22,50 boete voor 'straatschending' en verboden wapenbezit, daarbij kwamen de vervangingskosten voor een nieuwe revolver, die hij kocht bij Teije de Vries. Toen agenten Teije weldra daarna wilden horen over stroperij schoot hij zichzelf dood; zijn vrouw deed hetzelfde. Voor IJje was dat onbegrijpelijk: hij zou gestreden hebben.

Natuurliefhebber

Dat IJje stroopte, wilde niet zeggen dat hij geen natuurliefhebber was. Dat bleek onder meer uit zijn fraaie tekening van een vlinder, die hij maakte tijdens zijn gevangenschap. Naar zijn vriend Derk Postma schreef hij over de 'ouwe taal' die ze hanteerden, zoals 'heveltast' voor hagedis, 'meert' voor bunzing en 'eeljebij' voor wesp.

Zijn veelvuldige, langdurige exercities met vuurwapens en vele stroperijen resulteerden erin dat hij geoefend was in het hanteren van de karabijn, waarmee hij op 18 januari 1929 de vier veldwachters doodschoot. IJje stierf in 1941 in gevangenschap in Eindhoven.

 

Bronnen:
scans van dossier Wijkstra (Tresoar)
Libbe Henstra, Het teken van het beest
G. Overdiep, De strafzaak tegen IJje Wijkstra