Macht & Pracht

1740 tot 1760

Kaïn en Abel op het Westerzand

Omstreeks het midden van de achttiende eeuw was het Westerzand, een gehucht gelegen op een zandrug tussen Lutjegast en Oldekerk; een rustig landelijk gebied. Maar ook het toneel van hardnekkige roddels die zich ver buiten het gebied verspreidden. De ophef was dusdanig, dat het gerecht er aan te pas kwam.

Kaïn en Abel op het Westerzand

Boerderij op het Westerzand. – Foto: Het Noorden in Woord en Beeld, 22 april 1933, collectie Groninger Archieven

In een boerderij op het Westerzand woonden de twee vrijgezelle broers Garmt en Albert Jacobs, samen met het hun eveneens alleenstaande zus Martje. Samen met wat personeel hielden zij het bedrijf draaiende. Martje was weliswaar zus, maar feitelijk de dienstmeid die voor een dertig gulden per jaar de beesten verzorgde, het eten bereidde en allerhande werkzaamheden verrichtte. Beide broers deden de zwaardere werkzaamheden, zoals maaien, hooien en ploegen, al of niet met hulp. Hoewel ze het samen moesten rooien als ‘meiers’, konden ze niet al te goed met elkaar overweg.

Ruziënde vrijgezellen

De broers hadden regelmatig ruzie. Albert Jacobs had een nogal uitbundig vrijgezellenleven, wat tot spanningen met Garmt leidde. Er werd in de omgeving verteld ‘dat hij ’s nagts met nabuirs maagden liep, dat hem Garmt niet an stont, omdat sijn broer dan daegs niet konde arbeijden’. Ook Garmt vond ‘dat sijn broer ’s nagths te veel uit vrijen ging, kunnende dus hij niet behoorlijk werken als hij ’s nagts geen ruste hadde’.

De meningsverschillen liepen zo hoog op, dat de broers niet verder samen konden werken. Dominee Atlas van Sebaldeburen probeerde samen met diaken Jan Rottjes te bemiddelen, maar uiteindelijk kwam het ten huize van de dominee tot een deling van boerenbedrijf tussen beide broers, waarbij werd beschreven welke eigendommen elke broer kreeg. Die overeenkomst werd vervolgens door de broers samen met de dominee, de diaken en nog twee getuigen getekend.

Vergiftiging

Maar daarmee was de kous niet af. Ze hadden nog gezamenlijk een bedrijf en de spanning bleef. Einde mei en in de daarop volgende zomermaanden was Garmt volgens zijn zeggen een aantal malen flink onwel geweest. Daarvan waren enkele huisgenoten, zoals zijn zuster en dienstpersoneel , ook onwel geworden. Zij maar ook buren en anderen waren getuige van dat alles geweest.

Garmt was ervan overtuigd dat zijn broer meermalen had geprobeerd hem te vergiftigen met ‘rattenkruid’ dat een jaar was gekocht voor het wassen van schapen. De eerste maal was met een ‘brugge’ (boterham) met groene kaas. Vervolgens met een pannenkoek met spek, vlak voordat ze naar de Leekster Markt zouden gaan. Daarna met gebakken vis, waarover Albert ‘meel’ had gestrooid. De vierde en laatste maal met een ‘stuite brugge’ (witbrood met vlees en twee sneetjes roggebrood).

Roddels

Garmt Jacobs schroomde niet om uitgebreid rond te vertellen wat zijn broer hem wel niet had aangedaan. Het verhaal breidde zich steeds verder uit. Zodoende kwam het ook ter ore van de wedman (gerechtsdienaar) van het gericht van Westerdeel-Langewold (het westelijk deel van het Zuidelijk Westerkwartier – Langewold – dat toen de kerspelen Doezum, Grootegast, Lutjegast, Oldekerk, Opende en Sebaldeburen omvatte) met Sebaldeburen als rechtszetel. Wedman Jurrien Cornelis hoorde van de gifverhalen ten huize van Meindert Clasen te Lutjegast, op 7 augustus 1755. Daarop berichtte hij de beide betrokken grietmannen (vergelijkbaar met de latere plattelandsburgemeesters en kantonrechters) in het Westerkwartier: dr. Nauta en dr. Beckeringh.

Rechtszaak

Beide grietmannen besloten een onderzoek te laten instellen, waarbij de broers Garmt en Albert, hun zus Martje, het dienstpersoneel, dominee Atlas, diakenen Rottjes en verscheidene buren en omwonenden gehoord werden. De dominee en de diaken zouden een stuk brood hebben begraven dat Albert Jacobs met gif zou hebben bewerkt; het bleek echter verdwenen… Een ander deel van een half door Garmt opgegeten boterham, die vergiftigd zou zijn, werd door twee dokters onderzocht. Een deel ervan werd aan een hondje gevoerd, dat ziek werd en kort daarop overleed. Bij sectie op het diertje werden echter geen sporen van vergiftiging gevonden, Voor het Gericht Westerdeel-Langewold was dit alles toch voldoende om, samen met alle getuigenverklaringen, Albert Jacobs te veroordelen tot verbanning uit de hele provincie Groningen voor een periode van zes jaar. Mogelijk speelde daarbij een rol dat Albert al meermalen met justitie in aanraking was geweest; zo had hij in mei 1755 nog een dienstbode mishandeld.

In beroep

Maar het hele verhaal eindigt met een anticlimax. Albert Jacobs pikte de beschuldigingen van zijn broer en alle aantijgingen van de anderen niet. Hij ging in beroep tegen de uitspraak van het gericht van Westerdeel-Langewold bij de Hoge Justitiekamer (een soort van provinciaal gerechtshof) te Groningen. Deze verhoorde, zoals toen te doen gebruikelijk, alle getuigen opnieuw. Alberts ‘vrienden’ legden daarop positieve verklaringen af. Zelfs zijn broer Garmt, het 'slachtoffer’, trok zijn beschuldigingen in. De procureur-generaal meende dat Albert onschuldig was en dat broer Garmt, die ten slotte alles had veroorzaakt, in de kosten moest worden veroordeeld. Dominee Atlas en diaken Rottjes werden zelfs beschuldigd van liegen. Op 10 april 1756 werd het vonnis van Westerdeel-Langewold vernietigd en Albert Jacobs vrijgesproken.

Bronnen:
Groninger Archieven, Archief Hoge Justitiekamer
A.H. Huussen jr., ‘Gezinscriminaliteit in Groningen, Stad en Land. 1750-1810’, in: D.E.H. de Boer e.a.. Het Noorden in het midden