Kinderen in de vuurlinie

“Als jongetje van acht zat ik met mijn familie en vijfentwintig anderen in een provisorische schuilkelder in Termunterzijl. Het was drooggelegd stuk sloot, met houten damwanden aan de lange zijden die het water tegenhielden. Het dak was gemaakt van balken.” Henk Groenharen (1937) vertelde tijdens het Verhalencafé in Delfzijl op 25 april 2015 over zijn herinneringen aan oorlog en bevrijding.

Kinderen in de vuurlinie
Tochtsloot in de polder. - Foto: Hindrik Sijens via Flickr

“Mijn ouders, mijn zus en ik lagen verspreid tussen de anderen in die schuilkelder. Boven ons werd hevig geschoten.” Vlakbij Termunterzijl stond in de Tweede Wereldoorlog de Duitse Batterie Fiemel, een bunkercomplex met grote kanonnen en zwaar luchtafweergeschut. De Canadese bevrijders bestookten de batterij en de Duitsers op hun beurt vuurden terug. “Op een gegeven moment werd onze schuilkelder geraakt: een voltreffer in het midden. Mijn familie was gelukkig ongedeerd, maar er waren wel doden en gewonden gevallen. Ik moest over de lichamen kruipen om naar buiten te komen.”

Klein meisje

“Ik herinner me een meisje van één jaar. Bij de voltreffer kwamen haar beide ouders om het leven en zij was een stuk van haar handje kwijt. Ze huilde en huilde, de hele tocht naar veilig gebied. Via moddersloten, om niet te veel in het schootsveld van de strijdende partijen terecht te komen, kropen we via Borgsweer naar Lalleweer.” Over een stuk van drie kilometer deed de groep bijna een hele dag. “Onderweg werd het meisje ook nog in haar bil geschoten.”  

“De volgende kwamen we bij het Termunterzijldiep. Daar stond een molenaarshuisje, waar we de wonden van het meisje konden verzorgen. Er was een put, maar geen emmer. Aan mijn voeten werd ik vastgehouden en zo hangend kon ik water uit de put halen.”  

Canadezen

De groep kwam op een praam terecht en voer naar Wagenborgen. “Daar kwamen we Canadezen tegen. Mijn vader werd hartelijk ontvangen.” Hij had dezelfde mannen een week eerder al ontmoet, bij een van de verkenningstochten van de bevrijders.  

“Mijn vader was arbeider op een boerderij en hij moest de koeien gaan melken in het land. Her en der lagen strobalen, zodat de knechten bij eventuele beschietingen dekking konden zoeken. Mijn vader liep door het weiland, toen hij plotseling gegrepen werd door een paar Canadese verkenners. In het Engels kon hij hen vertellen dat hij de arbeiders op de boerderij van melk moest voorzien, omdat ze anders onraad zouden ruiken.”

In Wagenborgen konden de gewonden in de groep worden verzorgd. “Een bakker had een bestelbusje, verstopt onder het stro. De Canadezen zorgden voor benzine en de bakker heeft het eenjarige meisje naar het ziekenhuis in Groningen gebracht. Zelf zijn we verder gegaan naar Nieuw-Scheemda en daar hebben we een week bij een tante in het stro geslapen.”

De terugweg

“Na de bevrijding gingen we via Wagenborgen weer terug naar Termunterzijl. We liepen over de Kloosterlaan, maar af en toe moesten we van de weg af. Doodeng, want er lagen overal mijnen. Mijn vader zei dat we zijn voetstappen moesten volgen. Dat hoefde hij ons geen twee keer te zeggen, want we zagen de lichamen van twee mensen die op een mijn waren gestapt.”  

Het geheel maakte op de jonge Henk zo'n onuitwisbare indruk, dat hij een aantal jaren geleden op zoek is gegaan naar het gewonde meisje, van wie hij wist dat ze Geertje heette. Na twee jaar actief zoeken vond hij haar, levend en wel. “Ze was opgenomen door familie in Drenthe. Ook de zoon van de chauffeur die haar naar het ziekenhuis heeft gebracht, heb ik weten te vinden.”