Kunstlievend Genootschap Pictura, sinds 1832

Op 6 maart 1832 werd het Kunstlievend Genootschap Pictura door Gedeputeerde Staten van Groningen officieel erkend. Het is een van de oudste genootschappen "ter bevordering der kunsten" in Nederland.

Vanaf het begin is Pictura, zoals de naam aangeeft, vooral een "kunstlievend" genootschap geweest. Veruit het leeuwendeel der leden bestond uit kunstliefhebbers. Daarnaast hebben altijd kunstenaars tot de leden behoord. In de 19e eeuw werd door het genootschap een verscheidenheid aan activiteiten ontwikkeld: schilderwedstrijden voor kunstenaars, kunstbeschouwingen, het opbouwen van een eigen kunstverzameling en een eigen bibliotheek en tentoonstellingen. In de 20e en 21e eeuw ligt de nadruk op het organiseren van exposities om kunstenaars een podium te bieden hun kunsten te vertonen en dan vooral op een heel mooi podium in een monumentaal pand aan het Martinikerkhof.

De eerste honderd jaar van haar bestaan leidde Pictura een zwervend bestaan. Her en der in de stad Groningen werden tentoonstellingen georganiseerd en vergaderingen gehouden. Pas in 1934 kwam hier een eind aan. Toen werd op een algemene ledenvergadering een bijzondere mededeling gedaan: een Groninger kunstliefhebber, die overigens onbekend wenste te blijven, had het mogelijk gemaakt dat het genootschap de beschikking kreeg over een eigen gebouw. De schenker zou tevens de verbouwing daarvan bekostigen. Het ging om een pand op de hoek van de St. Walburgstraat en het Martinikerkhof, één van de oudste bebouwde gebieden van de stad Groningen. Door dit genereuze gebaar zag Pictura eindelijk een reeds lang gekoesterde wens in vervulling gaan.

F.F. Beukema

De onbekende weldoener bleek de heer F.F. Beukema te zijn, die in 1903 J.A. Feith als voorzitter van Pictura was opgevolgd. In 1923 had hij om gezondheidsredenen voor het voorzitterschap moeten bedanken; hij bleef echter wel deel uitmaken van het bestuur. De huisvestingsperikelen van Pictura had hij dus steeds van nabij meegemaakt. Om aan de voor het genootschap zo onzekere situatie definitief een einde te maken, besloot hij tenslotte de koop van het gebouw door het genootschap mogelijk te maken.

Beukema was een zeer bescheiden man die beslist niet wilde dat hij als schenker bekend zou worden. Hij weigerde om bij de opening van het gebouw aanwezig te zijn en onttrok zich ook verder aan alle dankbetuigingen. Desondanks wilde het bestuur, dat uiteraard steeds met de identiteit van de schenker op de hoogte was geweest, hem eren. In de ledenvergadering van 28 mei 1934 - waarin tevens de schenking werd aangekondigd - stelde het bestuur daarom voor hem tot erelid te benoemen "op grond van zijn warme belangstelling en blijvende verdienste voor Pictura". Ook had hij "op onbekrompen wijze door aankoop van kunstwerken de kunst bevorderd". De belangrijkste aanleiding voor dit eerbewijs, namelijk de schenking van het gebouw, werd onvermeld gelaten.

Over de feitelijke huldiging schrijft Prof. H. J. Bakker in de Groninger Volksalmanak van 1937 het volgende:

"Beukema ontving de heeren, nam ze mee naar de tuin en ging de karpers voeren, om de aandacht af te leiden van de huldiging die hij voorzag en vreesde. Hij toonde schilderijen, oude meubels en ondertussen stond Pictura's voorzitter met het eerediploma, dat hij niet kwijt kon raken. Eindelijk, toen Beukema in zijn drukke conversatie even pauzeerde, nam de praeses de gelegenheid waar om van wal te steken".

Isaäc Israëls

Ter gelegenheid van de ingebruikneming van het fraai verbouwde pand richtte het bestuur een tentoonstelling van werken van Isaäc Israëls, de zoon van Jozef Israëls, in. Israëls zelf had voor de tentoonstelling een aantal werken geselecteerd en schreef op 5 oktober 1934 een briefje aan de secretaresse van Pictura, mejuffrouw A. Halbertsma, waarin hij meedeelde die dag verzonden te hebben:

"twee kisten en 7 pakken, gezamelijk inhoudend 22 of 23 schilderijen, 11 tekeningen en een portefeuille met 11 litho's …"

Het moet een van zijn laatste daden zijn geweest, want twee dagen later overleed hij aan de verwondingen die hij op 4 oktober bij een aanrijding had opgelopen. Hij had toen juist een bezoek gebracht aan een overzichtstentoonstelling van zijn tekenwerk in de kunsthandel van H.E. d'Audretsch in Den Haag en had bij die gelegenheid nog de opmerking gemaakt: "Zoiets [de tentoonstelling] zou je eigenlijk na mijn dood moeten houden."

De feestelijke tentoonstelling die Pictura van Israëls werk had ingericht, veranderde nu onbedoeld in een huldiging te zijner nagedachtenis. Deze tentoonstelling werd op 13 oktober 1934 "feestelijk" geopend en was de eerste van een lange reeks die Pictura tot op de dag van vandaag in eigen huis heeft gehouden.

Ook nu nog kan men de bovenzaal, genaamd de Beukemazaal, betreden en aandacht geven aan de kunst, die Pictura sinds 1832 onder de aandacht van belangstellenden probeert te brengen.