Macht & Pracht

1822

Moord in Noordhorn

Op 4 oktober 1822 was chirurgijn (heelmeester) Heslinga uit Zuidhorn met een zoon van borgheer Bindervoet van Hanckema op eendenjacht. Zoekend naar een geschoten eend deden ze in de borggracht een lugubere vondst. Daar vonden ze niet de dode eend maar een vrouwenlichaam.

Moord in Noordhorn

In de gracht van de borg Hanckema lag het lichaam... – Tekening uit ca. 1825, Groninger Archieven

Het lichaam had verwondingen aan achterhoofd, nek en linkerarm. Omdat ze een misdrijf vermoedden, waarschuwden ze de schout (toenmalig hoofd van politie) en de vrederechter (hoofd van justitie). Het slachtoffer was de ruim zeventigjarige Aaltje Alles uit Zuidhorn, die al vijf dagen vermist was. Toen op een ochtend de luiken voor de ramen van haar huis nog gesloten waren, vermoedden buren onraad. Ze troffen haar niet thuis en ontdekten dat allerhande zaken misten. Een zoektocht leverde niets op…

Aaltjes lichaam werd op een kar naar haar huis gebracht. Daar verrichtten medicinae-doctor (universitair geschoolde arts) Verschuur uit Groningen en Heslinga lijkschouwing en sectie. De wonden waren vermoedelijk bij haar leven aangebracht, maar mogelijk aangevreten door roofvogels of ongedierte. Uit ‘kroos’ in de maag van het slachtoffer concludeerden ze, dat zij levend te water was geraakt en verdronken. Vanwege sporen van geweld en diefstal, dus een misdrijf, werd een onderzoek ingesteld.

Signalement

Getuigen gaven een signalement van de verdachte: hij was ongeveer 28 jaar, klein van gestalte, droeg een hoge bolle hoed en was gekleed in een blauwe buis (hemd), een bruine broek en een gestreept vest. Zijn gezicht was pokdalig en ‘schraal’ (mager), voorhoofd breed, ogen blauw, neus breed, mond klein en haar en wenkbrauwen bruin. Na de vlucht uit Noordhorn en Zuidhorn probeerde hij de gestolen waar te slijten in Groninger kroegen en bij kleine handelaren. Hij verkocht oorijzers aan zilversmid Sluitelaar in de Brugstraat en bood winkelier Jacobus Roemer andere spullen aan.

Vlucht en aanhouding

Op een gegeven moment herkende een Groninger schoenmaker, Hendrik Groos, de voortvluchtige, omdat hij met hem in de militaire gevangenis in Woerden had gezeten. Hendrik wist dat deze Jan Kwint daar uitgebroken was. Jan schrok daarvan en vluchtte; Hendrik waarschuwde tevergeefs de autoriteiten. Januari 1823 dook Jan op in het Noord-Brabantse Riethoven waar hij stal en een vrouw zwaar mishandelde. In Someren maakte hij februari een tweede dodelijk slachtoffer. Via Lierop en ’s-Hertogenbosch vluchtte hij naar Hannover, om vandaar richting Groningen te gaan. Op 23 september bij de grens, in Rütenbrock, aangehouden en uitgeleverd aan de stad Groningen.

Levensloop

Bij het proces ontrolde zich de geschiedenis van Jan Kwint. Hij was geboren in Groningen als zoon metselaar, later soldaat, Jan Dieters Kwint en Marike Jacobs van Weersel. Op tweejarige leeftijd overleed zijn moeder. Vader was als militair veel afwezig; anderen moesten kleine Jan verzorgen. In 1791 hertrouwde vader met Jantje Steen. Ze kregen drie dochters; stiefmoeder verwaarloosde de kleine Jan, die geregeld op straat moest bedelen. Later werd hij leerling wolspinner en -kammer. In 1806 werd hij soldaat bij het regiment Saxen Gotha. Hij maakte enkele veldtochten mee in Duitsland en Zeeland. Tijdens de veldtocht naar Rusland werd hij op 11 november 1811 gevangen genomen.

Veroordeling

Hij keerde terug en bleef soldaat. In december 1814 deserteerde hij en daarna nog enkele malen. Uiteindelijk werd hij daarvoor in 1819 veroordeeld drie jaar ‘kruiwagenstraf’ in Woerden, een soort van dwangarbeid geketend aan een kruiwagen. Na zijn ontsnapping leidde Jan Kwint een zwervend bestaan. Met leugens, diefstal en moord voorzag hij in zijn levensonderhoud. Bij het proces werd hij beschuldigd van tweevoudige moord met voorbedachten rade, poging tot doodslag en verschillende diefstallen. De eis was dood door ophanging en dat werd ook het uiteindelijke vonnis. Op 14 april 1824 eindigde hij aan de galg op een schavot op de Grote Markt.

Toeval

Aaltje was het slachtoffer van toevallige omstandigheden. Toen Jan september 1822 onderdak zocht in Noordhorn kon hij niet overnachten in de herbergen van Thomas Osinga en Tjeerd Vuister. Lopend door de Nieuwstraat ontmoette hij Aaltje die de luiken sloot. Hij vroeg haar om onderdak. Aaltje, weduwe Benedictus Vegter, verdiende een weinig met spinnen. Ze kon wel wat geld gebruiken en had daartoe een ‘slaapstee’ (soort pension). Zij geloofde zijn ‘mooie praatjes’, waarbij hij geld beloofde. In het geniep stal Jan haar sieraden en wist haar zover te krijgen, hem de weg naar Zuidhorn te wijzen. Toen zij het toegezegde geld voor kost en inwoning vroeg, zei hij dat niet te hebben. Aaltje werd woedend, zei te weten dat hij een deserteur was en dreigde hem aan te geven. Daarop ‘smoorde’ hij haar geschreeuw. Jan verklaarde dat ze nog leefde toen hij haar achterliet…

 

Bronnen:
Cees Verhagen, Jan Kwint (Someren, 2018)
Groninger Archieven, Toeg. 141, inv.nrs. 2.5 & 6.84.