Macht & Pracht

1600 tot 1880

'Piezelen' en 'sukkerla': op visite in wintertijd

In de wintertijd ligt het werk op het land en buiten voor een groot deel stil. Hoe brachten mensen vroeger de winterperiode door? Een bron daarvoor zijn de ‘schoolmeestersrapporten’, waarin de meesters berichtten over geschiedenis, bijzonderheden, maar ook over zeden en gewoonten. Het is nog afwachten hoe groot en frequent de visites de komende tijd mogen zijn. Vroeger waren er heel andere moeilijkheden om te overwinnen voordat je bij elkaar op bezoek kon gaan.

'Piezelen' en 'sukkerla': op visite in wintertijd

Een gezelschap mensen op visite: koffie en thee staan op tafel en er wordt gerookt, gelachen en gemusiceerd. – Schilderij: 'Het nieuwe lied', Jan Josef Horemans (II), 1740 – 1760, collectie Rijksmuseum

Schoolmeesters moesten bij hun rapportage in 1828 zeventien vaste vragen beantwoorden. De voorlaatste was om iets te vertellen over het algemeen karakter en de levenswijze van mensen. Liefst ook over ‘kleine huisselyjke en maatschappelyke byzonderheden’, zoals de tijd van opstaan, ontbijten, middag- en avondeten, maar ook ‘vermaken en uitspanningen’, ‘wyze van bezoeken, tafelgebruiken by het trouwen en bij begravenisplegtigheden en gewoonten van allerlei aard, inborst, denkwyze enz. enz.’

Daarbij komen onder meer de winterse bezoeken aan bod. De ideale reiswijze voor zo’n winterbezoek was op de schaats. Met de winters van toen kon dat nog, hoewel het gevaarlijk was bij duister. De destijds nog vele onverharde wegen waren door neerslag en dooi vaak moeilijk of zelfs helemaal niet begaanbaar. Dan bood de route via gladbevroren water een uitkomst. De schoolmeester van Aduard schreef dan ook: ‘De inwoners zijn over het algemeen liefhebbers van schaatsryden’. En daarbij sloten die van Enumatil, Lutjegast en Niehove zich aan.

'Gasterijen'

De schoolmeester van Den Ham vertelt dat de wintertijd, waarin de werkdag bij daglicht flink korter was dan zomers, speciaal werd gebruikt voor het afleggen van visites. Daarbij ging het vaak om groepen van tien tot twaalf personen. Ze vonden éénmaal plaats ‘by denzelfden gastheer’, en zo’n uitnodiging werd dan beantwoord met een dito voor een tegenbezoek. Volgens de meesters van Kommerzijl en Niezijl legde men die visites ook wel zonder uitnodiging af.

De Doezumer schoolmeester zegt wat meer over zo’n visite, die door zijn Dorkwerder collega ‘gasteryen’ werden genoemd. De ‘landlieden’ begonnen ‘hunnen nachtrust gewoonlijk wel te acht of 9 uren’, maar ze stonden ’s zomers dan ook om 4 uur op. Zo was het in bijvoorbeeld ook Grijpskerk. Bij een visite kon het volgens de Doezumer meester echter wel 12 uur worden. Hetzelfde vertelt zijn ambtgenoot van Leek, die als begintijd 8 of 9 uur noemt, net als die van Midwolde. In Niebert zijn de tijden weer anders. Daar, maar ook in Opende en Tolbert, begon de visite al ’s ochtends om 10 of 11 uur en duurde die ‘by gebruik van spys en drank tot des avonds van 6 tot 8 uren’.

'Avondviciten'

Volgens de Dorkwerder schoolmeester ging het bij ‘Avondviciten’ om 'eenige huisgezinnen, bloedverwanten of naburen’. De visite begon meestal om 5 of 6 uur. Volgens de Saaksumer en Tolberter collega’s meest op zondagavonden. De Doezumer meester vertelt: ‘by, of op deze visite gebruiken de menschen veel sukkerla (chocolademelk) met beschuit; ook by de boeren zyn er sommigen die in plaats van dat, ook wel een boterham en wat thee gebruiken, ook komt er een enkel slokje sterke drank by, en hiermede gaat de visite weer af.’ Veel andere schoolmeesters noemen een soortgelijk stramien voor Ezinge, Leek, Lutjegast, Noordwijk, Oldehove, Saaksum, Tolbert, Visvliet en Zuidhorn.

De Garnwerder meester noemt het gebruik van een ‘pyp tabak’ en ‘eenen bitteren borrel’ (jenever); alles ‘zeer eenvoudig maar gul, zonder complimenten’. Te Oldehove, en elders vast ook, nuttigden de vrouwen brandewijn met suiker en was een er ‘zeldzaam een glas wyn of punch’. In Oostwold kwam ‘zelvemelk’ (saliemelk) op tafel. De Kommerzijlster schoolmeester noemt ‘boterham’, een benaming voor het eten van ‘roggebrood, krentenbrood en beschuiten met kaas’. Hij zegt: ‘somtyds drinkt men als het eten gedaan is’. Het gesprek ging over ‘dagelyksche omstandigheden’. Gelijksoortige gepreksonderwerpen noemen de meesters van Marum, Niehove, Nuis en Saaksum: landbouw en veeteelt. De Niehoofster vrouwen bleven meestal thuis.

Fles op tafel

In Dorkwerd ging geregeld de fles rond: ‘men drinkt eerst gestadig jenever of brandewyn, daarna koffy, vervolgens eet men eenen boterham, daarna weder enigen sterken drank, de mannen spreken byna niets dan van hunne beroepsbezigheden, de vrouwen over kleederen, kinderen enz. Na eenigen tijd drinkt men chocolade waarna de flesch met sterken drank alweder bestendig wordt aangesproken, eindelyk weder een kopje koffy, daarna weder sterken drank, welk gebruik men zoo lang voortzet, tot dat het gezelschap ten 2, 3, 4 of 5 uren, des morgens scheidt’(!).

De kinderen, knechten en meiden vermaakten zich ook in het huis van een gezin dat op visite was: ‘drinken daar een kopje koffy, zingen of schreeuwen daar zo fraai zy kunnen, rigten onderscheidene spelen aan, welke alle eene vereeniging der beide seksen ten doel hebben…’. Bij zulke bijeenkomsten in Midwolde, die men ‘piezeldery’ noemde, kwam ook brandewijn te pas. De Tolberter meester noemt ook het ‘piezelen’, evenals die van Niebert, daar vooral door meisjes, dat afkomstig zou zijn van ‘peuzelen’ of nietsdoen.

 

Bronnen:
de schoolmeestersrapporten zijn raadpleegbaar via internet: Groninger Archieven, Toegang 836, inv.nrs. 6.1-12.16