Johan Dijkstra: 'Schilderen is zichtbaar droomen'

Johan Dijkstra wordt in 1896 geboren in de stad Groningen. Zijn vader Derk, die decoratieschilder is, overlijdt al vroeg. Zijn moeder, Elisabeth Dijkstra-Bousema, werkt als naaister. Na de ULO en de driejarige HBS volgt Johan van 1916 tot 1919 een opleiding aan de Academie Minerva, waar hij onder meer les krijgt van F.H. Bach. Het jaar 1919-1920 brengt hij door aan de Rijksacademie in Amsterdam om zich verder op de schilderenkunst toe te leggen.

In 1922 trouwt Dijkstra met Marie van Veen, die hij tijdens zijn studie aan Minerva heeft leren kennen. Het paar gaat wonen op de bovenverdieping van het huis aan de Spilsluizen dat Dijkstra's moeder een paar jaar eerder had gekocht. De zolder wordt door de architect Evert van Linge verbouwd tot een atelier. 

De Ploeg

Nog tijdens zijn studietijd aan Minerva in 1918 wordt Dijkstra één van oprichters van de Groningse Kunstkring De Ploeg. Na zijn terugkeer uit Amsterdam speelt hij een actieve rol binnen de vereniging, als bestuurslid, chroniqueur en natuurlijk als deelnemer aan tekenavonden, tentoonstellingen en andere activiteiten die De Ploeg organiseert.

Dijkstra deelt de voorliefde van veel Ploegkunstenaars voor het werken in de natuur. Vaak trekken ze er gezamenlijk op uit om in de openlucht te tekenen en schilderen. Een plek waar ze graag neerstrijken is het Blauwborgje, een inmiddels verdwenen boerderij met horeca-vergunning aan het Reitdiep even ten noordwesten van de Stad, door Dijkstra in verschillende technieken talloze keren vastgelegd.

Beïnvloed door Van Gogh en Kirchner

Dijkstra's schilderijen uit de vroege jaren twintig laten zijn bewondering voor Vincent van Gogh duidelijk zien, door de stralende kleuren en de verftoets die uit korte penseelstrookjes bestaat. In deze stijl schildert hij onder meer stadsgezichten, landschappen en voorstellingen van het landleven, met als hoogtepunt het grote doek 'Rustende zichters' uit 1924. Dijkstra wint er een jaar later een prijs mee bij de Willink van Collen-wedstrijd die de Amsterdamse kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae organiseert.

In de jaren twintig wordt ook een andere inspiratiebron zichtbaar in het werk van Johan Dijkstra: het expressionisme van de Duitse schilder Ernst Ludwig Kirchner. Jan Wiegers had tijdens een verblijf in Davos in 1920-1921 met Kirchner en diens stijl en werkwijze kennisgemaakt en stak daarmee bij zijn terugkeer veel mede-Ploegleden aan. In Dijkstra's schilderijen komt dat tot uiting in een volkomen ander kleur- en penseelgebruik: in plaats van kleine strookjes olieverf schildert hij grote vlakken wasverf in felle, haast vloekende kleuren, bijvoorbeeld in het portret van zijn vrouw Marie uit 1926 en 'Paarse paarden' uit 1927.

Grafiek

Het expressionisme komt in dezelfde jaren terug in Dijkstra's grafiek, zoals de houtsnede Chez Dicque uit 1926, waarin hij de Ploeg-kunstenaars Hendrik Werkman, Jan Wiegers, George Martens en waarschijnlijk Jan Jordens portretteerde, gezeten aan de zogenaamde 'genieëntafel', de stamtafel van De Ploeg in de Groningse Bodega Dik in de Guldenstraat. Vanaf de jaren twintig tot halverwege de jaren zestig maakt Dijkstra in een variatie aan grafische technieken zowel vrij als toegepast werk, dat laatste grotendeels in de vorm van boekillustraties.

In 1927 wordt Dijkstra 'Meister' van het tekengezelschap Die Linetreckers, een jaar eerder opgericht als subvereniging van studentenvereniging Vindicat atque Polit. Hij blijft deze rol tot 1961 vervullen.

Monumentaal

In de jaren dertig laat Dijkstra het expressionisme achter zich en wordt zijn werk weer gematigder. Hij gaat zich toeleggen op monumentaal werk waarvoor hij geregeld opdrachten ontvangt. Zo decoreert hij in 1936 de trouwzaal van het Groningse Stadhuis met een schildering die een oogsttafereel voorstelt. Rond dezelfde tijd wordt hij actief als glazenier. Zijn eerste grote opdracht is het ontwerp voor de vensters voor de aula van het Academiegebouw van de Rijksuniversiteit. Daaraan werkt hij, onderbroken door de Tweede Wereldoorlog, van 1935 tot 1951. Vanwege de schaal van deze werkzaamheden gebruikt hij vanaf 1937 een ruimte in het Prinsenhof als atelier.

Schrijven

Dijkstra begint al in de jaren twintig met het schrijven van teksten voor publicaties van en over De Ploeg. Vanaf de jaren dertig schrijft hij bovendien als criticus voor diverse bladen, waaronder de Provinciale Groninger Courant, het Nieuwsblad van het Noorden en de Nieuwe Rotterdamsche Courant.

Eigenzinnig

Tijdens de Tweede Wereldoorlog ziet Dijkstra zich genoodzaakt zich in te schrijven bij de Kultuurkamer, maar hij onttrekt zich aan officiële tentoonstellingen en brengt de oorlogsjaren grotendeels door op het Groningse platteland. Daar gaat hij door met het maken van vrij werk. Na de oorlog blijft hij ook in trek als monumentaal kunstenaar. Hij ontwerpt onder meer ramen voor de Geertekerk in Utrecht (1955-1957) en voor de aula van het Gomarus College in Groningen (1967-1968). Daarnaast gaat hij door met het schilderen van onder meer portretten en landschappen. De belangstelling daarvoor blijft bestaan, al trekt Dijkstra zich niets meer aan van moderne artistieke stromingen. De laatste jaren van zijn leven is hij door gezondheidsproblemen niet meer als kunstenaar actief. Hij overlijdt in 1978 in Groningen en wordt begraven op begraafplaats Esserveld. Zijn nalatenschap wordt beheerd door de Stichting Johan Dijkstra.

Glas-in-loodraam van het Gomarus College, door Johan Dijkstra.
Glas-in-loodraam van het Gomarus College, door Johan Dijkstra.