Groningen Stad

1945

Studentenkamers in 1970- een tijdsbeeld

Studentenkamers in 1970- een tijdsbeeld

Zittend op de rand van mijn bed kijk ik mijn kamer rond. Lichtgroene en lichtgele, door mij geschilderde muren, een donkergroen raamkozijn, zo hoog dat ik zittend niet naar buiten kan kijken. Een opgesloten gevoel maakt zich van mij meester. Ik ga staan en kijk naar buiten. Ik zie de achterkanten van de huizen van de straat achter de Parkweg. Rommelige balkons met emmers, bezems, kinderfietsjes en andere troep van de bewoners en kleine tuintjes met verveloze, scheefgezakte schuttingen. Deze aanblik maakt me zeker niet vrolijk.

Ik zet koffie op mijn tweepits campinggasstel, wat op een donkergroen geschilderd aanrechtkastje staat. Dit kastje komt uit de keuken van mijn ouderlijk huis in Oldeboorn, dat mijn ouders aan het verbouwen zijn. Daar komt een nieuwe keuken in, daarom heb ik dit oude kastje ingepikt en geverfd. Dit is dus mijn hele keukenblok en dat staat aan het voeteneind van mijn bed. Verder is er een wastafel, een grote rotan kuipstoel en een eierkist als tafel. Wekenlang heb ik in een hotel een lullig baantje gehad om die stoel van tachtig gulden te kunnen kopen. Het ziet er goed uit mijn 15m2 studentenkamer, maar ik voel me niet happy. Ik mis het geklier van mijn broertjes en de gezelligheid aan tafel.

Ik duw die gedachte opzij en ren de trap af . Mijn hospita staat in de keuken. Het is een beetje een vreemde mevrouw, die ’s avonds langs mijn kamer sluipt en mij vreemd aankijkt. Als ik langs loop, krijg ik de mededeling dat ze geen geren in het trappenhuis wil. ‘Goed hoor’, zeg ik en ben weg. Mijn fiets zit met twee kabelsloten aan het hek en na een tijdje morrelen, fiets ik naar het noorden van de stad. Ik ken maar één meisje van het H.B.S., die ook in Groningen studeert en ik heb haar adres. Niet dat ik met haar omging, maar nu komt ze goed van pas tegen mijn eenzaamheid.

Drie trappen op heeft Marieke haar zolderkamer. Ik loop langs muf ruikende dozen, oud meubilair en wasgoed, dat op ronde stokken te drogen hangt. De onderbroeken van de hospita grijnzen me tegemoet. ‘Jeminee zeg’, Marieke woont nog beroerder dan ik. Aan het eind van de zolder is een gammele deur. Ik klop en begroet Marieke, die languit op haar bed ligt te lezen. ‘Wat een hol’, denk ik. ‘Hoi’, zegt Marieke, ‘kom binnen in mijn hut’. Toch is het er kleurig en gezellig. We trekken een pak wijn van V&D open. Denken we allebei hetzelfde: ‘hoe houden we ons hier staande?’ Nog niemand kennende en niet wetende of de studie (in mijn geval Handvaardigheid-MO-A aan Academie Minerva) is wat we wilden?

'Geweldige kamer'

Twee weken later vraagt een medestudente me mee naar haar kamer voor een bakje koffie. Leuk, kijken hoe die woont. Vlakbij het centrum aan de Ossenmarkt staat een hoog wit huis. ‘Er wonen hier tien studenten”, zegt ze, ‘vijf jongens en vijf meiden’. ‘We hebben twee gezamenlijke keukens en een telefoon op de gang. ‘Er is altijd wel iemand die opneemt en die roept je dan wel’. ‘Jee, wat een luxe’, denk ik. Mijn hospita heeft geen telefoon, dus ik moet altijd naar een telefooncel’. Tineke woont op de bovenste verdieping en heeft kleine ramen laag op de muur, vlak boven de vloer. Je kunt zo op de stoep kijken. Ze heeft 30m2 met een blauw geschilderde houten vloer, een rieten mat en wat oude, gekregen meubels, die ze fabelachtig heeft geschilderd en met paarse stof heeft bekleed. ‘Wat een geweldige kamer’, zeg ik. ‘Hoe kom je hier aan?’ ‘Mijn zus zat hier’, antwoordt ze, ‘maar ik moest wel eerst door de ballotagecommissie hier in huis’. ‘Twee jongens en twee meiden hebben me goedgekeurd’, lacht ze. Later zal ik hier een week wonen met mijn vriendje. Tineke en ik hebben die week geruild van kamer, want mijn hospita wenst geen herenbezoek op de kamer. ‘Zou het pannetje met verbrande spekjes nog in de dakgoot staan?’ , mijmer ik.

Nu is het 2007 en ik denk er nog vaak aan terug. Geen herenbezoek, geen douche, geen telefoon, geen stereotoren, geen tv, geen computer. Toch waren het heerlijke studentenjaren waarin je vrij was om te doen wat je wilde. Niet naar college, maar een middag op een zonnig terras, waar al een hele kliek van je medestudenten zaten te joelen. Een week naar je vriend, die in een andere stad studeerde, geen telefoon en geen mobiel. Je was gewoon niet te bereiken. Een nacht doorfeesten, gerookte paling met ranja (omdat de drank op was); het waren fantastische jaren, die ik nooit had willen missen!