Grensland

1940 tot 1945

'40-'45 in Stadskanaal: NSB'ers, een neergestort vliegtuig en Polen

Op 5 mei 2019, bevrijdingsdag, zijn in het Streekhistorisch Centrum Stadskanaal ruim veertig mensen bij elkaar gekomen om verhalen over oorlog en bevrijding te delen. De oudste bezoeker is 97 jaar, de jongste, zijn achterkleinzoon, een jaar of negen. Vrijheid geef je door, daar is iedereen het over eens.

'40-'45 in Stadskanaal: NSB'ers, een neergestort vliegtuig en Polen

Een groep Poolse militairen poseert. - Foto: CHC Oldambt

De bevrijdingsdag van Berend Kap (1922) was niet 5 mei, maar 11 april. Een dag daarvoor zat hij op zijn knieën voor een raam en keek af en toe over de vensterbank. 'Ik zag karren vol Duitse soldaten. Wel tien paardenkarren achter een tractor en dan een rij van 15 tractors. Ik dacht: 'de bevrijding wordt wel een stuk makkelijker zo.' De volgende dag kwamen de gevechten tot aan het hulppostkantoor van Nieveen.

Daar was ik in huis. Er kwam een motor voorbij met een zijspan en daarin drie Duitse soldaten, die vanaf de watertoren werden beschoten. Toen de Duitsers dood waren, ben ik naar de Polen toegelopen. 'Partizan? Partizan?' riepen ze, en ik riep 'partizaan!' terug. Ze schoten niet. Dat was mijn bevrijding.

Vanaf begin '43 heb ik ondergedoken gezeten, door heel Nederland. Ik zat op een schip bij de familie Boekhoudt, waar ik was aangemeld als matroos. Stelde niks voor, dat onderduiken, want zodra je ergens op de weg liep, werd je opgepakt. Ik herinner me verschillende dingen, zoals de keer dat we vastgevroren waren in het IJsselmeer, of de sluis bij Vreeswijk die wel twaalf meter verval had. Op een keer lagen we op 't IJ toen ik van de schipper melk moest gaan halen. Ik maakte het roeibootje los, maar ontdekte toen dat ik maar één spaan had... gelukkig kon ik me naar de kant wrikken. Aan de overkant kwam ik bij een boer. Hij vroeg geen geld, maar hij keek je aan om te zien of je een goeie was. Zo kreeg ik zwijgend mijn emmertje melk. Ik was toen eenentwintig jaar.Later in de oorlog voeren we met een vracht pakhout naar Limburg, het zal Borne of Stein geweest zijn. De schipper zei: 'Ik ga naar Zeeland: als je daar vaart, krijg je tien gulden per dag extra.' Maar daar schoten de Tommies op alles wat ze zagen bewegen. Ik ging niet mee. Bij nacht en ontij ben ik in twee dagen teruggelopen naar Stadskanaal.

Ik heb op verschillende plekken ondergedoken gezeten, ook wel in het veld. Als de kraaien opvlogen, wist je dar er mensen aankwamen. Ik ben ook in Nieuw Buinen geweest, maar de mensen hier zijn loslippig. Niet met opzet, maar ze zijn het wel. 'Bé Kap zit in Buinermond', had iemand gezegd. Toen kwam de NSB'er Johan Alssema met een troep Landwachters [NSB-veldwachters] naar de rijwielzaak van Kap. Daar heeft hij het hele huis overhoop gehaald, maar door die vergissing zit ik hier nog. Als ik was gepakt, had ik naar het Scholtenhuis gemoeten en wie weet waar naartoe. Op 11 april kwam ik bij de Polen terecht. Wat een jongens. Die hadden geen helm op, liepen gewoon recht op hun doel af.'

Toeval?

Willem Domburg (1936) komt oorspronkelijk uit Zwammerdam, bij Alphen aan den Rijn. 'Mijn oudste broer is in 1943 in onderduik gegaan, zelf was ik toen een jaar of zes, zeven. Bij is bij Brouwer, een boer in Gasselternijveenschemond terecht gekomen. Hij had het daar erg naar zijn zin, maar het was niet vertrouwd en hij moest toen naar het Nieuwediep, naar de familie Groenwold. Op een avond had hij een brief geschreven die hij nog even wilde posten. Hij ging op pad op een fiets zonder licht, maar werd aangehouden door twee politieagenten, waarvan er een die beruchte Alsema bleek te zijn. Hij is in een cel op het politiebureau terechtgekomen en daarna met de trein, onder politiebegeleiding, naar Kamp Amersfoort gebracht. Nadat hij daar in elkaar was geslagen, is hij ook nog in Duitsland geweest, maar hij heeft de oorlog wel overleefd. Maar omdat mijn broer het hier zo naar zijn zin had gehad, heb ik later hier gesolliciteerd, en zo ben ik hier terechtgekomen. En het toeval wil, dat er in 1940 een soldaat die hier vandaan kwam, Degenhart Drent, gewond is geraakt in Zwammerdam.'

Evacués

'Het was voor de rest van Nederland niet zo vanzelfsprekend dat ze bevrijd waren,' vertelt een bezoeker. 'Wij hebben de bevrijding gezien, in het westen werd het hen verteld. Wij hadden een evacué uit Rotterdam, die op zes mei meteen bij ons werd opgehaald. Op de dag van de bevrijding was zijn oudere broer namelijk doodgeschoten. Dat gezin moest zo snel mogelijk weer compleet.'

'Ik heb niet zoveel herinneringen aan de oorlog, want ik was nog erg jong,' vertelt een mevrouw. 'Maar wij hadden twee evacueetjes, een jongen en een meisje uit Rotterdam.'

Harm Huiting (1937): 'Wij hadden er ook een, en we hadden een oudere jongen die in opleiding was en bij ons werkte. Toen er een razzia kwam, zei mijn vader tegen de evacué: 'Ga jij naar onze werknemer en zeg dat hij niet direct naar huis moet komen.' Het jongetje ging naar hem toe en gaf hem doodleuk de boodschap: 'Je moet direct naar huis komen, en ook nog in vrouwenkleren.' Het is goed afgelopen, maar hij was ontzettend brutaal.'

Kiny Schut-Venema (1937): 'De evacués die wij hadden, waren familie uit IJmuiden. Was het '43 of '44? In elk geval kregen we op zaterdagmiddag bericht: er stonden zes kinderen met een briefje met onze gegevens te wachten. We hebben ze verdeeld over de familie, ze zijn al die tijd bij ons geweest. Ik herinner me nog goed dat hun kleren zo stonken. Ze hadden een week in een praam gezeten. Hun kleren roken naar vis, want ze hadden een soort zeep van visafval. Ze waren zo mager! Mijn moeder had stamppot met spekjes gekookt, maar ze durfde het hen haast niet te geven, omdat ze bang was dat ze het niet zouden verdragen.'

Jan Mooibroek (1943): 'Ik was veel te klein om echte herinneringen te hebben, maar ik weet van mijn ouders dat er in '44 iemand uit Amsterdam bij ons kwam. Volgens mij zochten ze gezinnen uit met kinderen in dezelfde leeftijd. Totdat mijn ouders zijn overleden, hebben we altijd contact gehad.'

Alssema

Johan Alssema (geboren 1901) werd tijdens en na de oorlog bekend onder de naam 'de schrik der Veenkoloniën'. Hij was lid van de Sicherheitsdienst en voerde in die hoedanigheid huiszoekingen, arrestaties en moorden uit, vaak gepaard met geweld en mishandelingen. Alssema werd in 1949 ter dood veroordeeld, maar die straf werd omgezet in levenslang.

Jan Mooibroek: 'Na de oorlog, ik was een jaar of acht, speelden we op straat 'Alssemaatje'. Eén van ons moest dan hinken en strompelen – Alssema liep moeilijk – en proberen de anderen te pakken.'

Kiny Schut: 'Alssema is ook bij ons in huis geweest, mijn broer is door hem opgepakt. Mijn broer zat bij ons ondergedoken, maar had een vriendinnetje en rond negen uur kwam hij weer thuis. Een Landwachter had hem gezien. Opeens werd er op het raam getikt. Mijn vader dacht dat het mijn andere broer was, maar het was Alssema. Die zette gelijk zijn revolver op vaders borst en meteen waren overal Duitse soldaten. Mijn broer moest mee naar het politiebureau, waar mijn moeder hem mocht bezoeken. Hij klaagde erg over buikpijn en mijn moeder zei dat er een dokter bij moest komen. 'Hij gaat gelijk niet dood!' snauwde Alssema terug. Hij is een week op het politiebureau gebleven en toen op vrijdag naar het Scholtenhuis gegaan. Hij kwam wel terug. Daarna moest hij heel erg oppassen. Hij heeft in die periode ook wel bij Muthert geslapen [kruidenier en drankenhandelaar]. Die heeft veel goeds gedaan.'

'Alssema was niet zo'n vriendelijke man,' zegt Berend Kap ironisch. 'Dirk de Ruiter, een jonge marechaussee die bij het verzet zat, was een vriend van mij. Hij zat bij de familie Riensema ondergedoken toen Alssema hem op het spoor kwam. Dirk sprong uit de kast waar hij in verstopt zat, door een open raam de Onstwedderweg op. Alssema schoot hem na. Hij heeft het niet overleefd. Met De Ruiter had ik contact op het distributiekantoor, waar ik werkte. In 1940 had ik een baan aangenomen bij de afdeling sociale zaken op het gemeentehuis. Dat werd al snel de afdeling distributiedienst. Alle winkeliers moesten daar hun bonnen inleveren en wij moesten controleren. We hielpen mee, natuurlijk, om zo min mogelijk fouten te ontdekken. Maar op een dag konden we de afwezigheid van bonnen voor 50 kilo suiker echt niet verklaren en toen moest de politie erbij komen. Dirk de Ruiter kwam en had alles snel 'opgelost'. Ook Gerrit Buwalda kende ik, die is bij zijn huis doodgeschoten tijdens de meistakingen.'

Kap: 'Veel boeren gingen uit armoede bij de NSB, maar er zaten wel een paar fanatieke bij. Alssema was echt een gevaarlijke. En boer Fun. Die liep de hele dag rond met een jachtgeweer, dat was een mensenjager. Jacob Maarsingh was hier in het noorden de gevolmachtigde van Mussert, maar die heeft eigenlijk nooit slechte dingen gedaan. Die heeft zelfs joden geholpen. Maar die loslippigheid hier, hè? Jeude Dalsheim zit bie Ko's bossie, dat soort dingen. Ze dachten er gewoon niet aan.'

Henk Volders (1927): 'Wij hadden een NSB'er naast ons wonen. Het voordeel was dat die niet in de buurt ging werken. En hij had zelf ook onderduikers. Hij had een vriend uit zijn mobilisatietijd in '40 verstopt, en later een Duitse vriend die was gedeserteerd. Tot medio '45 had hij nog wel gewoon radio en elektrisch licht, hij had alle voordelen. Hij is wel opgepakt en heeft drie jaar gekregen. De huiszoekingen bij ons in de buurt werden gedaan door iemand uit Pekela en door een schilder uit Veendam.'

Vliegtuigen

Maria Van der Zwaag (1934): 'Wij hebben een vliegtuig op ons huis gehad. Mijn ouders hadden het net verkocht. Het huis van de buren was ontzet en dat van de andere buren is afgebrand. Ik was op school toen het gebeurde en van meester Algra mocht ik na schooltijd niet naar huis. Hij heeft me opgevangen.'
Jan Mooibroek: 'De vliegtuigmotor heeft daar nog jaren in de grond gelegen.'
Harm Huiting: 'Ik heb het vliegtuig gezien: ik was achter de school, kwam van het toilet. Ik liep door, de school in, waar iedereen onder de banken zat. De piloot heeft het wel gered. Die heeft nog bij...'
Van der Zwaag: 'Arend Wiendels heeft de piloot 's avonds weggebracht. Ik dacht dat mijn ouders weg waren. Maar ze hadden wonder boven wonder alleen wat blauwe plekken.'

Johan Wichertjes (1931): 'Als er vliegtuigen overvlogen gaf dat een enorm geluid. Een zee van gebrom.'
Kiny Schut: 'Als ik Tommies hoorde, vond ik dat inderdaad heel indringend.'
Wichertjes: 'Ik zie ze nog vliegen. In het midden de groten met de bommen erin en de jagers er omheen.
Schut: 'Op school moesten we af en toe oefenen. Dan moesten wij onder de banken, en de leraren gingen op de gang staan praten. Doodeng vond ik dat.'
Een andere bezoeker: 'Ik vond het juist sensatie, dat was feest.'
'Dat is misschien het verschil tussen jongens en meisjes.'
Jan Mooibroek: 'Niet iedereen gaat op dezelfde manier met die spanning van de oorlog om. Na de oorlog kregen we les van meester Goudsmit, die had in een kamp gezeten. Hij gooide krijtjes omhoog en at ze ook op.'
Kiny Schut: 'Ik heb ook les gehad van meester Goudsmit. We namen wel eens een handje sneeuw mee en legden dat op de kachel. Als dat na een tijdje begon te sissen, werd hij hypernerveus.'

School en aardappelen

Wichertjes: 'Op den duur was de ULO in Borger gevorderd, maar er was een regeling bedacht. De kinderen van de boeren mochten hun papa en mama op de boerderij gaan helpen, maar de anderen moesten aardappelen gaan krabben voor boer Eding, die kon geen hulp meer krijgen. We gingen op pad met meester Schuiling van meetkunde en directeur Dijkstra. Het was best lollig. Aan het einde mochten we bij vrouw Eding pannenkoeken eten.

Mijn vader was kapper en de dag tevoren hadden zijn klanten en ik het er al over gehad in de winkel. Een klant zei tegen mij: 'Dan moet je vanavond niet eten, dan kan je morgen meer pannenkoeken op.' Ik heb zijn raad opgevolgd, maar je raadt het al; toen ik bij vrouw Eding aan de pannenkoeken zat, moest ik braken. De volgende dag ben ik lopend teruggegaan naar ol vrouw Eding. Ze zei dat er nog wel wat over was en zo heb ik alsnog mijn pannenkoeken gehad. En na het rooien kregen we van de directeur een officieel diploma aardappelrooier.'

Bevrijding door de Polen

Maria van der Zwaag: 'Mijn opa en oma hadden een schuilkelder in de tuin. Daar speelden we als kind in, maar nu moesten we erin schuilen. Terwijl mijn opa en oma in huis zaten. Mijn opa was namelijk ziek en lag op sterven. De dag na de bevrijding is hij overleden.'

Berend Kap: 'Bij de Barkelastraat zaten nog Duitsers. Die hebben bij een modezaak de poppen uit de etalage gehaald en op straat gelegd, om de Polen te misleiden.'

Harm Huiting: 'De Duitsers hadden ook bomen gekapt en dwars over de straten gelegd, zodat de tanks er niet door konden. Maar die Polen hadden heel kleine tanks, die draaiden er gewoon om toe! Toen ze er waren zei mijn vader tegen mij, ik was acht: 'Geef ze maar even een hand.' De volgende dag zagen we voetafdrukken in de tuin. Dat waren de verkenners geweest. Ik heb ze nog zien schieten naar de glasfabriek, want ze dachten dat daar nog Duitsers zaten.'

Kiny Schut: 'Ik heb dat ook gezien. Wij moesten uit ons huis, want we woonden achter de houthandel van Noorlag, dat was brandgevaarlijk. Maar er werd niet teruggeschoten vanuit de glasfabriek, blijkbaar hadden ze verkeerde inlichtingen. De Poolse kogels kwamen in de turfbulten terecht. Die hebben wel veertien dagen gebrand.'

Johan Wichertjes: 'In de laatste oorlogsdagen hadden de Duitsers een grote praam dwars in het diep gelegd om het verkeer erover te laten gaan. Een Duitse vrachtwagen was over de kop het diep in gegaan. Een dode Duitse soldaat lag op de wal. Daar werd gewoon mee geklierd, die zwaaiden ze aan zijn arm. Dat heb ik alleen bij Duitsers gezien, dat respectloze voor het mensenleven.'

Kiny Schut: 'De Polen waren heel anders. Ze zijn hier niet lang gebleven, ze trokken meteen weer verder, naar het noorden.'

Een andere bezoeker: 'De Canadezen hadden ook veel meer om uit te delen dan de Polen. Die hadden niks.'

Berend Kap: 'Direct na de bevrijding was ik met een sergeant op stap toen we twee Poolse soldaten tegenkwamen met een kanonnetje. Ze hadden veel plezier, zongen zelfs een liedje. Ze probeerden de fabriekspijp te raken.'

Anna Kap is de kleindochter van Berend Kap en van origine Pools. Ze geeft wat achtergrondinformatie over de Polen: 'In Polen had je het nationale leger, maar in de loop van de oorlog kreeg je ook een volksleger, dat meevocht met de geallieerden en dus niet met het Russische leger, dat het na de bevrijding voor het zeggen kreeg in Polen. De mannen en vrouwen van het volksleger werden dus gezien als vijanden.
Mijn vader en zijn broer kwamen uit een Duits-katholiek gezin op Pools grondgebied en toen de oorlog uitbrak, moest mijn oom bij de Wehrmacht. Mijn vader was te jong, hij was van 1931, maar hij zat verplicht bij de Hitlerjugend. Mijn oom en andere broers zijn in Frankrijk door de mijnenvelden overgelopen naar de kant van de geallieerden.'
Anna's echtgenoot: 'Alleen als ze een borrel op hadden, spraken ze Duits. De ene oom is vlak na D-Day gedeserteerd. Een andere oom van Anna heeft na de oorlog tot 1953 in Schotland gezeten, omdat hij niet naar huis kon. Ze zijn overigens niet in Stadskanaal geweest.'

Toos Hoekstra-Mennen (1935): 'Er zijn hier ook Canadese tanks geweest, bij de Onstwedderweg ongeveer. Een Canadees riep plotseling de naam van mijn vader. Dat bleek een oude bekende, die was geëmigreerd.'