Pioniersgeest

1869 tot 1969

‘Dat gaat met strokarton, dat gaat met strokarton’

Stro was eeuwenlang niet veel meer dan een afvalproduct. Gemengd met mest kon het gebruikt worden om landbouwgrond vruchtbaar te maken. Als daaraan geen behoefte bestond, staken boeren het eenvoudigweg in de brand na de oogst. Dat veranderde drastisch in de tweede helft van de negentiende eeuw. De gedroogde bloeistengels waren ineens net zo begeerd als de graankorrels.

‘Dat gaat met strokarton, dat gaat met strokarton’

Strokartonfabriek 'Union' in Oude Pekela, ca. 1910. - Foto P.B. Kramer, Groninger Archieven

‘En als u in Oost-Groningen eens met de mensen praat,
in hun bescheiden woningen of anders maar op straat.
Dan onderkent u gauw genoeg hoe men hier leeft en lijdt,
hoe men bij voorbeeld ’s morgens vroeg gezamenlijk ontbijt.

Dat gaat met strokarton, dat gaat met strokarton,
in hardgebakken reepjes of gesnipperd in bouillon.
Het kon geen kwaad als u zich daar eens even op bezon,
ik heb het uit de allerbeste bron.’

Ver bezijden de waarheid zat zanger en taalkunstenaar drs. P. niet met zijn lied ‘Oost-Groningen’, waaruit bovenstaande coupletten afkomstig zijn. Heel wat families in deze streek aten bijna een eeuw lang van de strokarton – maar dan figuurlijk.

Albion

De eerste Nederlandse strokartonfabriek stond overigens niet in Groningen. Die werd in 1867 gebouwd in Leeuwarden en was in bedrijf tot 1911. De Friezen haalden hun stro wel uit de buurprovincie.

De eerste Groninger fabriek was die van Hooites & Beukema, in 1869 gesticht in Hoogezand. Al gauw volgden er meer, vooral in de Veenkoloniën. Oude Pekela zou uitgroeien tot het strokartonbolwerk van Nederland, met maar liefst acht fabrieken.

De namen van Pekelder fabrieken zoals Albion en Brittannia geven aan waar het product in belangrijke mate naartoe werd geëxporteerd. In Groot-Brittannië bestond een grote vraag naar karton als verpakkingsmateriaal voor de daar bloeiende textielindustrie. Maar ook voor andere doeleinden werd het gebruikt. Naar verluidt waren tot in de uithoeken van het ‘British Empire’ de treinkaartjes gemaakt van Pekelder karton.

<p>Strokartonfabriek &#39;De Toekomst II&#39; in Scheemda in 1974. - Foto M.A. Douma,&nbsp;Groninger Archieven</p>

Strokartonfabriek 'De Toekomst II' in Scheemda in 1974. - Foto M.A. Douma, Groninger Archieven

Bloei en ondergang

De strokartonindustrie kon in de Veenkoloniën tot grote bloei komen, omdat een aantal basis-ingrediënten voorhanden waren. De streek lag aan de rand van het Oldambt – een belangrijk gebied voor de graanteelt – en turf als brandstof was dichtbij te winnen. De vele Veenkoloniale waterwegen maakten bovendien het transport gemakkelijk. Op de kanalen kon ook het afvalwater van de fabrieken worden geloosd.

De strokartonindustrie raakte in de jaren ’60 verzeild in zwaar weer. Voor de productie van karton werd steeds meer oud papier gebruikt in plaats van stro. Veel fabrieken sloten de poort omdat een investering in een nieuw machinepark niet meer rendabel was. Daar kwam nog bij dat het lozen van afvalwater op de kanalen inmiddels geen vanzelfsprekendheid meer was. Tegen de vervuiling ontstond steeds meer weerstanden en de overheid kwam in 1969 met de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren.

De overgebleven bedrijven werden, na veel maatschappelijke onrust, geherstructureerd. Ze kwamen terecht bij grote papierconcerns als Bührmann-Tetterode, KNP en Kappa.

Bronnen

H.J. Keuning, De Groninger veenkoloniën. Een sociaal-geografische studie (Amsterdam 1933).

J.F. Voerman, Verstedelijking en migratie in het Oost-Groningse veengebied 1800-1940 (Assen 2001)

Tjarko van Dijk en Bart Boekholt, Uut stro zet. Honderd jaar strokarton in de Groninger Veenkoloniën (Veendam 1985).