De Joodse bewoners van Appingedam

In Appingedam staat de oudste synagoge van Groningen. Deze is gebouwd in 1801, maar al vele eeuwen eerder vestigden zich Joden in de stad. Appingedam kent de oudste Joodse gemeenschap van Groningen. Het werd Joden niet makkelijk gemaakt zich in Groningen te vestigen. Door de calvinistische kerk werden talloze pogingen ondernomen om hen uit de maatschappij te verbannen. Echter door de tolerantere houding van de Ommelander Staten en de Groninger landadel werden zij hiervoor behoed. 

De Joodse bewoners van Appingedam

De synagoge van Appingedam is de oudste van Groningen. - Foto: SOGK

Vanaf de veertiende eeuw zijn er verhalen bekend van Joden die zich in dit gebied gevestigd hadden. Deze Joden zijn alleen bekend uit volksverhalen, zoals die over de diefstal van het liturgisch vaatwerk uit de kerk in Solwerd. De daders zijn nooit gevonden, maar al snel deed het gerucht de ronde dat de Joden uit de buurt van Appingedam hiervoor verantwoordelijk zouden zijn. 

Dergelijke beschuldigingen werden in het destijds vaak antisemitische klimaat al snel gemaakt. Omdat Jezus verraden zou zijn door Joden, werden zij vaak gezien als vijanden van het Christendom. Joden werden vaak aangewezen als zondebok bij rampspoed en ongelukken. Doordat Joden van veel beroepen uitgesloten werden en het katholieken verboden was geld uit te lenen, waren zij het vaak die in een stad in geld handelden. Als gevolg hiervan werden ze vaak beticht er van op geld belust te zijn en te hoge rentes te rekenen. Anders dan in de rest van Europa hoefden Joden echter niet in aparte wijken te wonen.

Pogrom van 1348

Het dieptepunt van deze Jodenhaat in de Middeleeuwen was de pogrom van 1348 waarbij de Joodse bevolking de schuld kreeg van de pestepidemie, omdat zij de waterputten zouden hebben vergiftigd. In heel Europa werden Joden vervolgd. In de volkswoede werden ook in de IJsselstreek alle Joden levend verbrand. Vanaf de vijftiende eeuw verbeterde de positie van Joden iets. Ze mochten weer geldhandel gaan bedrijven en werden vaker toegelaten om voor langere tijd zich ergens te vestigen. Pas vanaf de zestiende eeuw nam het aantal Joden pas echt toe. 

'Nae joeden manneer'

De eerste officiële vermelding van Joden die zich in Appingedam vestigden, gaat over de Praagse Jood Joest Muesken de Joede en zijn vrouw Rachel en kinderen die in 1536 een vestingvergunning kreeg om zes jaar lang in Appingedam te mogen wonen, tegen betaling van ‘zes keizers gulden’ per jaar. Hij mocht huizen en kamers huren en een nering bedrijven ‘nae joeden manneer’, dat wil zeggen als geldschieter tegen onderpand. Kerkelijke ornamenten werden hiervan uitgesloten, wellicht met gebeurtenissen van Solwerd nog in het achterhoofd?

In de loop der jaren vestigden zich meer Joodse gezinnen in het stadje. Dit was het stadsbestuur een doorn in het oog en het drong er bij het provinciale bestuur op aan maatregelen te nemen om de Joden weg te werken ‘nu hyr ende daer in dese provincie beginnen in te krupen’. In 1654 werd er door Appingedam een verzoek ingediend om bij de Synode om tegen de aanwas op te treden:

"... [dienen] d’ingesetenen van den Dam’een request in bij de Synode van de protestantse gemeente om op te treden tegen ‘d’aenwassinge ende grouwlicke woecker der joden in hare plaetse."

Deze uitspraak lijkt nogal overdreven. In deze periode zullen zo’n dertig joden in Appingedam hebben gewoond. Toch werd er in 1669 een huissynagoge gesloten.

Slagers, pandnemers en porseleinhandelaren

In de achttiende eeuw begon het aantal Joden pas echt te groeien door aanwas van buitenaf. Aan het eind van de achttiende eeuw woonden er zo’n 100 Joden in Appingedam. Deze toename rechtvaardigde de bouw van een eigen synagoge. Voorheen werden de diensten gehouden in een huissynagoge. Niet alleen de Joden uit Appingedam, maar die uit Uithuizen, Usquert, Kantens, Middelstum, Loppersum, Stedum, Ten Boer, Katmis en Winneweer maakten hier gebruik van. De meeste joden waren werkzaam in de porseleinindustrie, het geldwezen en de vee- en huidenhandel. Daarnaast waren er veel Joodse slagers en was ook het stedelijke pandhuis in handen van Joodse pachters. Een aantal van hen kreeg het poorterschap en werd er een eigen begraafplaats ingericht. De omstandigheden waaronder de joden in Appingedam leefden waren tamelijk benard, vandaar dat zij, uit vrees voor nog meer concurrentie in de porseleinhandel, in 1780 de stadsraad verzochten niet nog meer Joden toe te laten. 

Tweede Wereldoorlog

In de negentiende eeuw bleef het aantal groeien tot zo’n 300. Daarna nam hun aantal als gevolg van de veranderende sociale en economische omstandigheden af. In 1941 telde de gemeenschap nog 128 personen. In de Tweede Wereldoorlog zijn alle Joodse inwoners van Appingedam gedeporteerd. Van hen keerden slechts zes terug.