Pioniersgeest

1900 tot 2012

De kalkoven van Appingedam

Aan de Dijkhuizenweg in Appingedam staat op het terrein van Gemeentewerken een van de laatste kalkovens van de provincie Groningen. Onlangs is stichting BICSA opgericht om industrieel erfgoed en onder andere deze kalkoven te behouden.

De kalkoven van Appingedam

De kalkoven aan het Damsterdiep, rechts in de verte, ca 1935-1965. - Foto: fotograaf onbekend, Groninger Archieven

De kalkoven in Appingedam is in 1900 opgericht door B. Dijkstra op een stuk land dat al in 1881 eigendom van familie Dijkstra was. In de Langerijp, ten noorden van het Damsterdiep, had de familie ook een steenfabriek. Deze twee bedrijfstakken waren vaak aan elkaar verbonden. Dijkstra verkocht het perceel met de kalkoven in 1921 aan dakpannenfabrikant Niklaas Jans Doornbos, waarna de kalkoven met inmiddels bijgebouwen in 1927 verder ging als N.V. Kalkbranderij De Fivel. Onder die naam is het geheel tot in de jaren zestig in bedrijf geweest. Overigens had dezelfde Doornbos ook een (concurrerende) cementindustrie opgericht onder de naam Cementindustrie Doornbos (CID).

De elektrische schelpenlift uit 1923 van de in onbruik geraakte kalkbranderij is in 1987 verhuisd naar het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. In 2003 heeft de gemeente Appingedam, die oven en terrein inmiddels in bezit had, het bouwwerk nog laten herstellen. In 2012 is er weer een plan tot herstel gelanceerd, maar dat heeft geen vervolg gekregen. De nieuw opgerichte stichting tot Behoud van Industrieel en Cultureel erfgoed Stad Appingedam (BICSA) wil de kalkoven nu weer in oude luister herstellen en openstellen voor publiek in samenwerking met ‘Rondvaartboten Damsterveer’.

Kalkbranderijen

Kalkbranderijen bevonden zich vooral in het noorden van het land en stonden vaak in de nabijheid van steenfabrieken. De tientallen kalkovens stonden, evenals de steenfabrieken, aan het water zodat de benodigde schelpen en turf per schip konden worden aangevoerd. De schelpen werden door schelpenvissers en later schelpenzuigers uit de Waddenzee en de Noordzee gevist. De turf werd aangevoerd vanuit de veenkoloniën.

De kalk werd met name gebruikt om te metselen, dus was het handig om de bedrijfstakken samen te voegen en beide bouwmaterialen te kunnen leveren. Maar ook andere industrieën maakten er gebruik van. Zo had bijvoorbeeld ook een suikerfabriek een eigen kalkoven om met de kalk het bietensap te zuiveren. Bovendien werd de kalk veel gebruikt door de landbouw. Metselkalk werd echter overbodig toen de cementindustrie opkwam. Houthandelaar C. Roggenkamp uit Appingedam was een vooruitstrevend man, die niet alleen de eerste stoomtimmerfabriek van Nederland oprichtte maar in 1870 ook een experimentele fabriek voor cementproductie startte. Evenals elders in het land ging deze fabriek failliet, met name omdat de aanvoer van grondstoffen te kostbaar was. De kalksteen of mergel moest over te grote afstanden worden aangevoerd.

De eerste portlandcementfabriek (1875) in Vijlen-Vaals kon het met de Limburgse mergel in de nabijheid wel geruime tijd volhouden. De Eerste Nederlandse Cementindustrie (ENCI) werd in 1926 in Maastricht opgericht, maar pas in de jaren dertig kwam in ons land de cementproductie werkelijk op gang. De fabricage van betonmortel kreeg pas in de jaren vijftig een rol van betekenis. Langzaam maar zeker verloren de kalkbranderijen hun reden van bestaan en verdwenen de markante bouwwerken uit het landschap.

Het proces

De kalkbranderij was eigenlijk een heel eenvoudig proces. Als grondstoffen werden hier in het noorden schelpen en turf gebruikt. Dieper landinwaarts werd ook gebruik gemaakt van kalksteen en kolengruis. De oven bestaat uit een vuurvaste oven en een buitenwand en in het binnenste deel werden de schelpen en de turf, of kolengruis, om en om in lagen opgebouwd en aangestoken. Kolengruis werd ook wel vermengd met de schelpen. De temperatuur in de oven liep op tot 850 tot 1000 graden Celsius, waardoor de turf geheel verbrandde en alleen de verbrande schelpen (ongebluste kalk) overbleven. Dit proces kon drie tot vier dagen duren. Men liet de gloeiend hete schelpenmassa door grote sleuven onderin de oven naar buiten stromen en bluste deze met water, waardoor de schelpen uiteenvielen in een wit poeder, de gebluste kalk. Deze kalk was klaar voor verdere verwerking in de bouwwereld, voor de landbouw of voor andere doeleinden.

Werken in de kalkbranderij

Schelpen en turf werden met kruiwagens naar de vulopening bovenin de oven gekruid en in de oven gestort. Dit was zwaar en niet ongevaarlijk werk dat later door een Jakobsladder (schelpenlift) werd overgenomen. Ook het andere werk, het verspreiden en blussen van de kalk, was zwaar en de arbeiders maakten ruim een eeuw geleden lange dagen.

In 1907 hadden de arbeiders van de kunstmestfabriek in Kostverloren kortere werktijden bedongen: zij werkten 98 uur in de week. De Fabrieksarbeider bericht: 'Maar hoe gaat het nu? In de buurt der kunstmestfabriek staat een kalkoven van den heer Wigbolders, een bekend antirevolutionair. Nu de werklieden der kunstmestfabriek niet meer drie maal per week 36 uur achter elkaar willen werken, nu doen het de arbeiders van de kalkoven. Zij werken daags in de kalk en drie maal per week ’s nachts in de kunstmest; van ’s morgens 7 uur tot ’s avonds 6 uur in de kalk, van ’s avonds 6 tot ’s morgens 8 in de kunstmest en dan weer tot ’s avonds 6 uur in de kalk, dan kunnen zij een nacht gaan slapen en zoo’n taak driemaal in de week.'

De talloze kalkovens zijn in de provincie Groningen bijna allemaal verdwenen. Er staan er nog drie in Garmerwolde die tot woonhuis zijn verbouwd. De kalkoven op de gemeentewerf van Appingedam is nog vrijwel origineel. Om dit industrieel erfgoed voor het nageslacht te behouden is Stichting BICSA opgericht.