Macht & Pracht

1288

De sacrale gootsteen van Leegkerk

In veel oude kerken bevinden zich lege nissen. Deze nissen speelden een rol in de middeleeuwse mis, maar raakten na de reformatie in onbruik. Vaak heeft een kerk meerdere nissen naast elkaar. Het gaat hier om een sacramentsnis, waar de hostie in werd bewaard voor de mis. De andere nis is vaak de piscina, een wasbekken voor de handwassing van de geestelijke. Soms was er ook nog een aparte nis voor de ampullen, een plaats om het liturgische vaatwerk te bewaren.

De sacrale gootsteen van Leegkerk

Het interieur van de kerk in Leegkerk, met achterin de piscina. - Foto: Harm Hofman

De piscina, Latijn voor wasbekken, was in de eerste plaats bedoeld voor de handwassing van de priester voor de mis. Het bevond zich meestal in de muur naast het altaar. Deze handeling heeft hoofdzakelijk een symbolische betekenis, om de heilige handelingen tijdens de dienst in innerlijke én uiterlijke reinheid te volbrengen. In het Oude Testament staat geschreven: “Ik was mijn handen in onschuld, en maak den omgang om uw altaar, o Here”. Een andere naam voor het wasbekken is lavabo, dat letterlijk ‘ik was’ betekent.

Na de dienst werd het gebruikt om het gewijde vaatwerk na de communie te wassen. Het water werd met een soort keteltje dat boven het bekken hing uitgeschonken. Vaak kregen deze schenkkannen bijzondere vormen.

Heilig afvoerputje

Voorwerpen die met de hostie en het wijn in aanraking waren gekomen, dienden na de dienst te worden gereinigd. Het water dat hiervoor gebruikt werd, kon niet gewoon worden weggegooid (het kon immers het bloed of lichaam van Jezus bevatten), maar vloeide zo via de kerkmuur op de gewijde grond van het kerkhof. In 1288 bepaalde de bisschop van Luik dat als er wijn op een kledingstuk terecht was gekomen, deze stof afgescheurd moest worden en verbrand. De as diende ook via de piscina weggespoeld worden. Ook als er een spin of vlieg in de kelk viel, moest het insect boven de piscina worden gecremeerd. Soms was er naast de piscina een rituele stookplaats om voorwerpen te verbranden.

Tot de 12de eeuw vonden beide handelingen in dezelfde nis plaats, maar in 1204 werd door paus Innocentius III bepaald dat hiervoor twee verschillende bekkens gebruikt moesten worden. Hij vond het ongepast dat het water dat eerst gebruikt was om de handen van de priester te wassen, vermengd werd met het water dat diende om na de communie de vingers en de kelk te reinigen. Zo werd ‘gewoon’ water met vuil, gemengd met ‘heilig’ water en restjes wijn of hostie dat tijdens de dienst werd gebruikt. Innocentius had het liefste dat de priester het restje water zou opdrinken, maar de meeste gaven toch de voorkeur aan het weg te spoelen. Later werd het gebruikelijk om de vingers en de kelk te reinigen met wijn en deze daarna op te drinken.

Bijzondere nissen in Groninger kerken

De meeste piscina’s dateren van uit de zestiende eeuw, terwijl de kerken zelf vaak uit de dertiende eeuw stammen. Veel piscina’s zijn dus pas later in de muur uitgehakt. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het toegenomen belang van de hostie tijdens de dienst. Het gebruikte water liep door een gootje naar buiten. Soms had de uitmonding aan de buitenmuur een waterspuwer, bijvoorbeeld in Noordwolde. In Garmerwolde heeft men bij de restauratie van de kerk ook een waterspuwer bij de uitmonding aangebracht, terwijl die er oorspronkelijk waarschijnlijk niet zat.

De piscina’s in de vijf kerken in het Westerkwartier hebben een afwijkende vorm ten opzichte van de andere piscina’s. Deze bestaan uit een klein nis, binnen een grotere muurnis met een spitsboog. De nissen in Leegkerk zijn de enige waarbij de schilderingen bewaard zijn gebleven.