Macht & Pracht

1 tot 1500

Expositie: Groninger wonderverhalen

De Sterke Verhalen-kar van De Verhalen van Groningen reed de afgelopen jaren door de hele provincie. Dit rijdende kabinet vertelde -aan de hand van bijzondere objecten- allerlei religieuze ‘wonderverhalen’ uit het Groninger verleden. Die objecten zijn ontworpen door de Groningse kunstenares Moniek Westerman. De Sterke Verhalen-kar vertelde over het Riepster Licht, de Juffertorens, de arm van Johannes de Doper, het wonder van Solwerd en de relieken van Walfridus & Radfridus.

Expositie: Groninger wonderverhalen

De Sterke Verhalen-kar als onderdeel van de tentoonstelling 'Spinbarg' in het CBK Groningen, 2019. Foto Stella Dekker

De legende van het Riepster Licht

Het Riepster Licht is waarschijnlijk één van de bekendste legendes van Groningen. In de middeleeuwen veroverde koning Karel de Grote het gebied Friesland, waar ook Groningen deel van uitmaakte. Karel vond dat de Friezen zich moesten bekeren tot het christendom, en wees twaalf wijze mannen aan die de nieuwe wetten op schrift moesten stellen. De wijze mannen weigerden en riepen: ‘We willen geen nieuwe wetten over Christus, want wij hebben ons eigen geloof al. En wij willen onze eigen heilige wetten ook niet op schrift te stellen!’

Karel werd boos en zette de wijze mannen bij het dorpje Zeerijp -dat toen nog aan zee lag- op een stuurloos schip. De mannen dreven steeds verder weg en er stak een sterke storm op. Ze baden hun goden om hulp, maar er gebeurde niets. Toen zei de oudste man: ‘Onze goden hebben ons verlaten. Laten we als laatste redmiddel bidden naar Jezus Christus, en kijken of hij ons wel wil verlossen uit deze nood.’ En opeens stond daar een dertiende man op het achtersteven van het schip. Hij had een kromhout in zijn hand en bestuurde daarmee het schip. Veilig voeren ze de haven van Zeerijp weer in. De dertiende man sprong als eerste aan wal en gooide zijn kromhout in het zand. Toen verdween hij. Plots begon het kromhout te branden en ontstond er een groot vuur. Sindsdien ontvlamde elke avond het licht van het kromhout aan de haven: dit werd het Zeerijpster Licht, oftewel het Riepster Licht genoemd. Eeuwenlang brandde het Riepster Licht om zeelui de goede weg te wijzen.

Maar de haven van Zeerijp verzandde en het licht van het kromhout doofde. Niet lang daarna kwam er een ander licht voor in de plaats: het licht van de duivel. Zeelieden dachten dat het een baken was en voeren de voormalige haven in, waar ze strandden. Tot het begin van de vorige eeuw zijn er nog mensen geweest die vertelden het licht te hebben gezien…

De Juffertorens

In de Groninger dorpen Holwierde, Onstwedde en Schildwolde verrezen ooit bijzondere kerktorens met een gemetselde spits. Deze torens, die erg op elkaar lijken, worden ‘Juffertorens’ genoemd. Over het ontstaan van de Juffertorens bestaat een interessante sage, die begint met drie zussen. Deze juffers waren schatrijk, verwend en ijdel. Dansen tot in de late uurtjes, lonken naar de jongemannen en niet aan morgen denken: dat was hun motto. De juffers waren verzot op aandacht.

Naarmate de jaren verstreken verloor het uitgaansleven wat van zijn aantrekkingskracht. De zussen ervoeren de eenzaamheid van het feestgedruis en voelden opeens een leegte in hun bestaan. De juffers kwamen tot inkeer en besloten God te eren. Ze bezaten zoveel geld, maar hadden er nog nooit wat goeds meegedaan. Dat kwam, volgens henzelf, omdat ze een slechte invloed op elkaar hadden. Nee, ze wilden hun egocentrisme vaarwel zeggen en moesten daarvoor afscheid nemen van elkaar.

De zussen spraken af dat zij ieder een toren zouden laten bouwen op de plek waar zij zich zouden vestigen. En zo verrezen er drie Juffertorens in Groningen. De torens van Schildwolde en Onstwedde kun je nog gewoon bezoeken, maar de toren van Holwierde is in de negentiende eeuw ingestort en afgebroken.

De arm van Johannes de Doper

Op de plek van de huidige Martinikerk in de stad Groningen hadden sinds het jaar 800 al verschillende houten kerken gestaan. In de dertiende eeuw werd de huidige Sint-Maartenskerk gebouwd. Sinds 1220 was de arm van de heilige Johannes de Doper de grootste trekpleister van de kerk. Pelgrims uit alle windstreken kwamen de wonderbaarlijke arm bekijken. Men geloofde dat deze arm ziekten kon genezen.

Maar hoe kwam de arm van Johannes de Doper in de Sint-Maartenskerk terecht? Volgens de legende gaf een koopman een prostituee de opdracht om een monnik af te persen, en zo de begeerde relikwie in handen te krijgen. De koopman komt vervolgens terecht in Groningen, waar hij een huis laat bouwen en in één van de pijlers de arm verstopt. De arm brengt hem geluk en rijkdom. Maar zijn geheim komt uit en het Groninger stadsbestuur besluit dat het reliek in de Sint-Maartenskerk moet komen te liggen. Het reliek krijgt een met juwelen versierde reliekhouder en wordt op een speciaal altaar getoond. 

Bisschoppen verleenden aflaten, een soort kwijtschelding van zonden, aan pelgrims die de arm van Johannes kwamen aanbidden. Het reliek werd voor het stadsbestuur en de rijke burgerij een symbool van hun macht: zij waren de officiële bezitters van de arm, en niet de kerk. De stad profiteerde enorm van de arm van Johannes de Doper. Omstreeks 1588 verdween de reliek van Johannes de Doper op mysterieuze wijze. Tot op de dag van vandaag is de arm niet teruggevonden…

Het wonder van Solwerd

Het dorpje Solwerd, bij Appingedam, was ooit een bedevaartsoord. Hier was namelijk een wonder gebeurd. Een wonder, dat begon met een diefstal. Volgens de legende sloop rond het jaar 1500 een in het donker gehuld figuur de Jacobuskerk van het dorpje Solwerd binnen. De kerk was koel en stil. Zijn oog viel op een soort zilveren kelk met deksel: een ciborie. Hierin worden de geconsacreerde hosties bewaard. Hij ontvreemde de ciborie van de kerk en zette het op een rennen. In de ciborie zaten nog drie gewijde hosties, die hij onderweg met een zwaai in een slootje gooide. De figuur verdween in het donker, maar de hosties bleven drijven en straalden een oogverblindend licht uit.

Al snel bleek er een wonder te zijn geschied en werd het water van het slootje heilig verklaard. Het wonder van Solwerd trok veel gelovigen naar de desbetreffende plek. Vanwege de groeiende belangstelling werd er al in 1502 een kapel bij de kerk gebouwd. In de kapel kwam een ‘hostieputje’, dat was gesitueerd onder het altaar. Hieruit werd het water geput waar een bijzondere werking aan toe was geschreven. Enkele decennia later zwiepte de reformatie door ons land. De hervormde predikanten ergerden zich bont en blauw aan de bedevaartgangers die in de kapel wijwater tapten. In 1682 werd besloten het putje geheel te dempen. De predikant die het voor elkaar had gekregen schreef triomfantelijk: ‘de superstitieuse put tot Solwert cessat’.

De kapel stond bij de dorpsbewoners bekend als ‘de capelle ter hilligen grave’. Een grave was een sloot. Tot op de dag van vandaag heet de straat naar de kerk in Solwerd nog de Heiliggravenweg.

De relieken van St. Walfridus en St. Radfridus

In de middeleeuwen was Bedum één van de grootste pelgrimsoorden van Noord-Nederland. Dat had alles te maken met de kapelletjes van Radfridus en Walfridus. Pelgrims kwamen van heinde en verre om de relieken van deze Bedumer mannen te vereren.

Walfridus was een bekende inwoner van Bedum, die niet alleen het christendom naar Bedum had gebracht, maar ook een rechtssysteem had opgezet, een brug over de Hunze had gebouwd én de lokale waterkering had verzwaard. Radfridus, zijn zoon, liet rondom Bedum grote stukken woeste gronden ontginnen. Tijdens één van hun voettochten werden vader en zoon vermoord tijdens een inval van de Noormannen. Vervolgens werd voor beide mannen een kapel opgericht waarin zij als martelaars werden vereerd. Dat bracht een grote stroom pelgrims op de been. Er gebeurden overigens ook allerlei wonderen bij hun graven. Eén wonder is expliciet beschreven. Ooit kwam er een blinde vrouw de St. Radfriduskapel bezoeken, maar deze bleek gesloten te zijn. Ze legde zich dan maar vóór de deur neer en begon daar te bidden – en ze werd onmiddellijk genezen.

Tot op de dag van vandaag wordt het Walfriduslied gezongen:

Wij gaan op reis langs de weg van Walfridus
Ga met ons mee in het spoor van hoop
Wij gaan op reis langs de weg van Walfridus
Ga met ons mee in het spoor van hoop

<p>De Sterke Verhalen-kar als onderdeel van de tentoonstelling &#39;Spinbarg&#39; in het CBK Groningen, 2019.&nbsp;Foto Stella Dekker</p>

De Sterke Verhalen-kar als onderdeel van de tentoonstelling 'Spinbarg' in het CBK Groningen, 2019. Foto Stella Dekker

Over Moniek Westerman

Moniek Westerman (Emmen, 1960) is beeldend kunstenaar en woont en werkt in Groningen. Ze werkt vrijwel uitsluitend met gebruikte materialen en materialen die een ‘verleden’ hebben. Afgedane spullen, zoals kruizen en heiligenbeelden uit de kringloopwinkel, roepen volgens Westerman bepaalde gevoelens van herkenning op. “Het gaat mij om spullen die ooit gekoesterd zijn, of zelfs aanbeden, zoals religieuze beelden. En nu nonchalant bij het vuil zijn gezet. Dat zegt iets over onze samenleving en de rol van religie daarin.”

Voor de Sterke Verhalen-kar van De Verhalen van de Groningen maakte Moniek zes kunstkastjes die religieuze wonderverhalen verbeelden. Een van de kastjes – het kleinste- herbergt een klein beeldje van haarzelf: een jezus-beeldje met vleugels. “Ik vond die beeldjes zo naakt en zielig ook met die gaatjes in de handen en voeten. Ik moest daar iets aan doen. In het park ben ik gaan zoeken naar veertjes van vogels. Die heb ik met ijzerdraadjes door de gaatjes vastgemaakt aan de handen. Vlieg maar weg, dat is mijn gedachte erbij. Jezus, vlucht maar weg van deze wereld, want die is je niet waard. Er gebeuren hier zoveel domme dingen die haaks staan op waar Jezus voor staat: zachtmoedigheid, geweldloosheid. Met mijn kunst wil ik hem helpen te vliegen als een vogel, te ontsnappen aan deze wereld. Ik geef een nieuwe betekenis aan deze afgedankte beeldjes, maar wel heel vrij, iets tussen hemel en aarde.”