Thuis in Groningen
1961 tot 2020
Hoe je je na een gedwongen verhuizing toch thuis kunt voelen
Anitha Hallatu woont al bijna haar hele leven aan de Gerrit Imbosstraat in Foxhol. Net als haar vriendinnen Engel Talarima en Seba Latupeirissa. Ze voelen zich er thuis, al heel lang. En toch is de manier waarop ze in die Foxholster straat terecht zijn gekomen, op z'n zachtst gezegd opmerkelijk.
Op een koude decemberavond in 1961, vlak voor kerst, komen drie bussen onder politiebegeleiding Foxhol binnenrijden. In de bussen zitten 129 Molukkers, waaronder de kinderen Anitha, Engel en Seba. Ze komen uit het Molukse kamp in de Carel Coenraadpolder, bij Finsterwolde, waar ze geboren zijn. Diezelfde ochtend zijn ze uit hun barakken gezet en met hun ouders naar de kampkerk gebracht, waar ze moesten wachten. Het kamp werd intussen ontruimd. Aan het einde van de middag zijn ze door agenten naar de klaarstaande bussen gedirigeerd. De meisjes kijken nu, nog steeds angstig, de donkere straten in en zien de verlichte huizen, splinternieuw. Stoepen zijn er nog niet. 'Daar staan onze spullen!' roept Anitha opeens, als ze wat meubelstukken van haar ouders in een woonkamer ziet staan.
Binnen is het warm. De kachel brandt, meubels staan al op hun plek. Er ligt vloerbedekking en er hangen gordijnen. Er zijn drie slaapkamers, voor grotere gezinnen zijn er zelfs woningen met vier slaapkamers. Anitha: 'Ik vond de wc geweldig. En een trap naar boven! Dat hadden we in het kamp niet.'
Een tijdelijk verblijf
Het kamp, daar heeft de groep Molukkers vanaf 1953 gewoond. Veel Molukkers bleven in 1945, na het uitroepen van de Republiek Indonesië, in dienst van het Nederlandse leger, het KNIL. Dat werd door de Indonesiërs gezien als verraad. Hun positie werd tijdens en na de onafhankelijkheidsstrijd onhoudbaar en in 1951 werden ongeveer 3500 militairen met hun gezinnen, in totaal bijna 12.000 mensen, naar Nederland gebracht. Het idee was dat ze hier tijdelijk opgevangen zouden worden in kampen verspreid door Nederland, in afwachting van de oprichting van een onafhankelijke Molukse staat. Dan zouden ze allemaal terugkeren.
Anitha werd in 1955 geboren in het kamp. Haar Nederlandse moeder leidde het kleuterschooltje en werd verliefd op een vrijgezelle Molukker. Ze trouwden en bleven in het kamp wonen. Anitha herinnert zich hoe haar vader haar vertelde over haar familie die ze nog nooit had gezien. 'Ik kende de hele familie op het eiland. 'Strakjes gaan we naar Amahai,' vertelde mijn vader dan. 'Daar is de lucht mooi blauw en de zee ook, er zijn palmbomen en een strand...' Omdat ik niet wist wat palmbomen waren, tekende hij ze voor me. 'Wanneer gaan we dan?' vroeg ik. 'O, dat kan volgende week al zijn,' antwoordde hij dan.'
Definitief
Maar het liep anders. Van uitstel bleek afstel te komen; jarenlang leefden de Molukkers in hun kampen en woonoorden in onzekerheid terwijl de Nederlandse overheid verschillende toezeggingen en beloften niet nakwam. De militairen waren al voor aankomst in Nederland – nog op de boot – ontslagen uit het leger. Toch bleven ze appèls houden en hun uniform dragen. Ze weigerden te accepteren dat hun verblijf in Nederland voorgoed zou kunnen zijn. Toen de overheid in 1959 besloot de woonoorden op te heffen, zetten de Molukkers in de Carel Coenraadpolder zich schrap. Verhuizen naar een 'stenen huis' zou betekenen dat terugkeer naar de Molukken definitief van de baan was; dan bleven ze in Nederland, integreerden ze en gingen ze op in de massa. Maar er was weinig aan te doen. Op 21 december 1961 kwam de politie het kamp ontruimen. Zonder geweld, maar wel met dwang.
Drop en pepermunt
Anitha, Seba en Engel moesten de eerste tijd in Foxhol wel wennen. 'Het was koud,' herinnert Engel zich. 'We moesten om de beurten kolen halen uit een bak achterin het schuurtje. We maakten ruzie over wie het moest doen, want niemand van de kinderen had zin om de kou in te gaan.' Anitha: 'Ik herinner het me zelf niet, maar iemand schijnt bij de bakker tegen mij gezegd te hebben: 'Jij bent net een dropje.' Toen heb ik blijkbaar teruggekaatst: 'En jij net een pepermunt!'
Maar de mensen in Foxhol waren helemaal niet onvriendelijk. Nieuwsgierig, geïnteresseerd, helemaal niet vijandig.' Engel: 'Toen we naar school gingen, kon ik kiezen naast wie ik ging zitten; ze wilden me allemaal naast zich hebben. Ze wilden allemaal vriendin met me worden.' Seba: 'Voor hun was het ook wennen. Er waren toen hier nog heel weinig donkere mensen. Wij waren eigenlijk de eersten.'
Uit huis gezet
Terwijl de kinderen vriendjes maakten, lid werden van sportclubs en integreerden in de Foxholster gemeenschap, bleven sommige ouders zich strijdbaar opstellen tegenover de Nederlandse overheid. Seba: 'Mijn vader betaalde geen huur. Uit principe. Hij had er niet voor gekozen om hier naartoe te verhuizen. 'De regering heeft ons hierheen gehaald, dan moeten zij daar ook maar voor zorgen,' zei hij.' Anitha: 'Mijn vader betaalde ook niet, maar mijn moeder legde wel elke maand geld opzij. Toen er dan brieven en aanmaningen kwamen, gingen ze overstag.'
Seba: 'Mijn ouders niet. Wij zijn in 1969 uit huis gezet. Het was een hele toestand, met politie en journalisten en zo. Toen hebben we een paar maanden in de kerk gewoond, in het jeugdlokaal. Uiteindelijk zal mijn vader wel betaald hebben, maar daar waren de volwassenen altijd heel gesloten over.'
Hecht
De ex-militairen vreesden bij hun gedwongen verhuizing ook dat de saamhorigheid van de Molukse kampgemeenschap zou verdwijnen. Die vrees bleek ongegrond. De twee straten in Foxhol waar de gezinnen terechtkwamen, stonden al gauw bekend als de 'Molukse wijk'. Anitha: 'We zijn nog steeds een heel hechte groep. Als er wat is, zijn we er voor elkaar.'
Een wijkraad fungeerde als burgemeester en wethouders van de wijk. Seba: 'De 'ooms', oudere mannen, hielden alles in de gaten, traden op als woordvoerders en probleemoplossers. In het begin luisterde iedereen naar wat ze zeiden, maar toen wij van de tweede generatie groot werden, brokkelde hun macht langzaam af.' Anitha: 'Ik weet nog wel dat ik thuiskwam en dat er een oom van de wijkraad op de bank zat. Die had mij zien fietsen met een Nederlandse jongen!'
Ondanks die hechte groep en de sociale controle rustte er voor de Foxholster Molukkers geen taboe op gemengde huwelijken. Seba, Engel als Anitha trouwden alle drie met een Nederlander, al moesten de ouders er wel even aan wennen. 'Die van mij komt hier vandaan,' zegt Seba. 'Mijn man komt helemaal van de andere kant van de snelweg,' lacht Engel, 'uit Kolham.' Anitha's man is ook een Groninger. 'De mannen zijn ons achterna gekomen. Ze wilden hier komen wonen, tussen de andere Molukkers. Wij wilden graag bij onze ouders in de buurt blijven. Mijn moeder woont nog altijd in het huis waar ze in die decemberavond in 1961 is neergezet. We hebben de huizen kunnen kopen.'
Thuis
De Molukse gemeenschap van Foxhol is kleiner geworden, maar nog altijd hecht. Op de vraag 'wat' ze zich voelen: Moluks, Nederlands of Gronings, is het antwoord van de drie vriendinnen eensluidend: 'Wij zijn Molukkers.' Anitha: 'Maar als ik terugkom van een vakantie en ik zie 'Groningen' op de verkeersborden staan, met nog zoveel kilometer te gaan, dan denk ik wel altijd: yes!'
Met dank aan Anitha Hallatu, Engel Kloetstra-Talarima en Seba Oostland-Latupeirissa
Bron:
Taede Smedes, Tussen belofte en teleurstelling bloeide een nieuw bestaan, Gemeentearchief Hoogezand-Sappemeer, 2009