Macht & Pracht

1594

Jonker Johan Rengers: geen goed woord over Groningen

Johan Rengers van Ten Post was een kleinzoon van de gelijknamige hoofdeling van Scharmer, die eind vijftiende eeuw hard in botsing kwam met het stadsbestuur. ‘Opa’ Rengers was in 1473-1474 als gezant van Stad en Lande naar keizer Frederik III gereisd, die zich toen in Andernach aan de Rijn ophield. Hij had de gelegenheid aangegrepen om mooie voorrechten voor zichzelf te verwerven. Hiermee had Johan Rengers sr. zich de woede van het stadsbestuur op de hals gehaald.

Zijn kleinzoon volgde, zoals vele andere jongens van goede komaf, in de stad de lessen van de beroemde Regnerus Praedinius. Daarna ging Johan Rengers jr. voor verdere studie naar Leuven. Vervolgens verbleef hij enige tijd bij zijn oom Minne van Holdinga, die in het Beierse Landsberg aan de Lech de functie van stads en landrechter bekleedde. Naar zijn vaderland teruggekeerd, vestigde hij zich op zijn vaders borg Tuwinga bij Ten Post. Vanwege zijn uitgebreide bezittingen kon hij zich hoofdeling te Ten Post, Garrelsweer, ’t Zandt en Leermens noemen. Hij was een van de meest vooraanstaande Ommelander jonkers. Later, na de coup van Rennenberg (1580), moest hij uitwijken. In zijn ballingsoord Uphusen bij Emden begon hij met het schrijven van een kroniek, die hij later in Bremen afmaakte.

'Om de zee'

Na de Reductie (1594) keerde hij terug naar Groningerland. In een tractaat dat hij toen schreef, ging hij nog eens de hoofdlijnen langs van de staatkundige geschiedenis van de Ommelanden. Zijn bedoeling was aan te tonen dat dit ‘Friese’ gebied niets, maar dan ook helemaal niets met de stad Groningen te maken had. In dit verband zag hij zich ook gedwongen een opmerkelijke interpretatie ten beste te geven van de benaming van dit gebied, de ‘Ommelanden’. Deze term, aldus Rengers, betekent niet dat deze landen ‘om de stad Groningen’ liggen. De stad speelt hier geen enkele rol. Het woordje ‘om’ slaat op het feit dat de ‘Friese zeelanden’ ‘om de zee’ liggen. Preciezer gezegd: aan de buitenzijde liggen ze ‘om de Eems’ en ‘om de zee’, terwijl ze aan de binnenkant ‘om de Fivel’ en ‘om de Hunze’ gelegen zijn. Niet de stad is dus het referentiepunt, maar het water van de zee of de rivieren. Dat moet wel zo zijn, aldus Rengers, want anders zou het net zijn alsof Groningen de metropool van de Ommelanden was of enige ‘hoogheid’ over de Ommelanden had op grond van de verbonden die de stad en de Ommelander landschappen met elkaar hadden gesloten (1473 en 1482).

Een ‘metropool’ is de stad nooit geweest, zo betoogde Rengers, want die titel hoort bij een rangorde van steden waar Groningen buiten staat. Een metropool is de zetel van een ‘metropoliet’, een geestelijke van hoge rang die gezag uitoefent over geestelijken in andere steden en gebieden. Volgens Rengers zou Utrecht wel ‘metropool’ genoemd mogen worden, omdat van daaruit kerkelijk gezag werd uitgeoefend over Groningen en het Gericht van Selwerd (Gorecht), terwijl Münster de metropool was van Humsterland, Hunsingo en Fivelgo.

Rengers liet niet af te hameren op het Drentse en dus minderwaardige karakter van Groningen. Zijn geringschattende opmerkingen over de stad worden graag geciteerd door regionale geschiedschrijvers: "De stad ligt op de hoge en vaste Drentse bodem, als het ware op een staart van Drenthe, en grenst aan Friesland."

"Omdat de Friezen van oudsher weinig op hadden met vreemdelingen en hen ook niet in hun gebied toelieten, bleef er voor vreemden niets anders over dan zich hier, zo dicht mogelijk bij Friesland, te vestigen. Aan de stichting van Groningen is geen enkele beroemde vorst te pas gekomen. ’t Is ook helemaal geen oude stad. Hier verzamelden zich eenvoudig de Drenten en Westfalingen die profiteerden van de producten die de uitzonderlijk vruchtbare Friese landen zo rijkelijk en overvloedig opbrachten. Daardoor zijn allerlei lieden daarheen gelokt."

Hoe meer de stedelingen handel dreven met ‘het kleine Friesland’ tussen de Eems en de Lauwers, des te meer groeide Groningen uit tot een stad.

Parasiet

Volgens Johan Rengers werden de handelscontacten dus niet gezocht door de Friese Ommelanders, maar door minderwaardige vreemdelingen, die de producten van de klei opkochten en verder doorverkochten aan hun landslieden in Drenthe en Westfalen. De stad Groningen was voor Rengers niets meer of minder dan een parasiet.

Nadat de stad door prins Maurits en graaf Willem Lodewijk met wapengeweld was gedwongen zich bij de opstandige Nederlandse gewesten aan te sluiten, verzetten Johan Rengers en de andere Ommelander heren zich tegen het idee dat ze één provincie zouden moeten vormen met hun aartsvijand. Ze trokken echter aan het kortste einde en moesten buigen voor de wil van de Staten-Generaal.

Laatste waarschuwing

Het heeft beslist iets tragisch wanneer we Johan Rengers van Ten Post op het eind van zijn leven nog weer een waarschuwend woord horen richten tot de Ommelander jonkers, hoofdelingen en eigenerfden inzake de ‘staet deser landen’. Het is, zoals hij zelf zegt, zijn cygneus cantus (zwanenzang). Hij bindt de Ommelanders op het hart om toch vooral te behouden wat men heeft verworven en zich te verweren tegen alle ongegronde pretenties van de stad Groningen. 

Hij wijst erop dat de Staten-Generaal de Ommelanden gedwongen hebben in verbond te blijven met Groningen, maar niet meer dan dat. Ofschoon Stad en Lande gelijkwaardig zijn heeft, aldus Rengers, de stad toch weer geprobeerd om de Ommelanden officieel aan te laten duiden als ‘Ommelanden van Groningen’, ‘Ommelanden bij Groningen’ of ‘Ommelanden om Groningen’. Daarmee, aldus Rengers, willen ze laten zien dat zij de baas zijn.

"Wij moeten daaraan niet toegeven. We moeten onze eigen naam behouden. Wij zijn de 'Ommelanden tussen de Eems en Lauwers' wanneer we onze eigen zaken behandelen. En als we samen met de stad optreden moet het gewest 'Groningen en Ommelanden' heten. Op die manier kunnen we voorkomen dat de provincie iedere keer met de lange term 'Stad Groningen en Ommelanden tussen Eems en Lauwers' aangeduid moet worden."