Macht & Pracht

1700 tot 1800

Lijfstraffen en Carolusguldens

De drost, de strafrechter in het Wold-Oldambt die zetelde in Zuidbroek, had in de jaren tussen 1725 en 1735 vaak geen genade met verdachten die voor hem verschenen. Vaak strafte hij onder het motto 'oog om oog, tand om tand'. Boosdoeners en misdadigers hadden in die tijd geen advocaat die rechtsbijstand verleende en de Drost had het alleen voor het zeggen. Weinig kans dus voor de gedaagden.

Lijfstraffen en Carolusguldens

Een rechtbank in de 18e eeuw. Scène uit een toneelstuk met in het zittend in het midden de rechter. – Ets van Pieter Tanjé, ca 1752, Collectie Rijksmuseum

Een en ander blijkt uit het boekje Veendam en de Veendammers van F.J. de Zee. Hij verzamelde in de jaren twintig van de vorige eeuw losse aantekeningen over de jaren 1700 tot 1800 in de regio van de Parkstad. De Zee dook in de rechtspraak uit die tijd en beschreef enkele vonnissen die door de drost in Zuidbroek, waar destijds de regionale justitie zetelde, werden uitgesproken. De straffen waren niet mals. Soms sprak de toenmalige rechter zelfs de doodstraf uit.

Lijstraffen

Boosdoeners, dieven, brandstichters, andere misdadigers en crimineel volk werden in de 18e eeuw opgepakt door de 'rooroede', de veldwachter. De straffen die werden uitgedeeld hadden in de regel geen preventieve werking of opvoedende waarde. Dat kwam mede door de geringe ontwikkeling van de bevolking, want onderwijs was er nauwelijks. De meest gruwelijke pijniging schrikte niet af.

In 1729 doodt Grietje Harms, een 20-jarige dienstbode, haar buitenechtelijk geboren kind. Echt bewijs ontbreekt. Toch wordt ze op last van de drost in Groningen onthoofd. Jochum Jans uit Ommelanderwijk krijgt in 1762 een gruwelijke straf, omdat hij zijn vader met een houw (mesthark) heeft doodgeslagen. De drost: ‘Hij sal op het radt worden gelegt en levendig geradbraakt en hij sal met diezelvde houw waarmede hij sijne vader heeft doodt geslagen een sware slag op sijne borst krijgen. Daarna sal sijne hooft van het ligchaam worden gehouwen’. De 14-jarige Willem Martens, die twee broden bij de bakkersweduwe Wallant te Veendam had gestolen, krijgt van de drost het volgende te horen: ‘Hopende, dat eene ernstige kastijdinge moge leiden tot deszelfs beterschap, door de Rooroede strengelijk met den Bullepees geslagen te worden en vervolgens drie dagen lang in den toren van Zuidbroek opgesloten te worden, alleen op water en broot.' Personen die minder ernstige feiten hadden gepleegd, werden in die tijd tot jarenlange tuchthuisstraffen veroordeeld of tot verbanning voor enkele jaren ‘uit den Provintie van Stadt en Lande’.

Veendam en de Veendammers geeft ook een inkijkje in het huiselijke leven uit die tijd. Uit archieven bestudeerde De Zee veel akten die betrekking hadden op de aan- en verkoop van woningen, bedrijven, stukken land en schepen, testamenten, maar ook zocht hij naar officiële stukken over huwelijken, geboorten en scheidingen.

Carolusgulden

In 1700 en in de jaren daarna wordt in Nederland betaald met de Carolusgulden. De waarde van één zo’n gulden is volgens De Zee net zo groot als 20 Brabantse stuivers. Dat is vrij aardig te vergelijken met de stuivers uit het tijdperk van de vroegere gulden. Sommige families beschikken rond 1700 al over flink wat geld. In 1748 koopt Geuchjen Jacobs Sap een boerderij aan de Ommelanderwijk. ‘Ene niewe schuire en plaatse en landeryen, dallen en veen’ voor 2415 Carolusguldens. In 1786 wordt Jan Engels eigenaar van een herberg en verkoopt hij de brouwerij aan de brouwer De Jonge en vrouw Hillegijn Person voor 3300 Carolusguldens, ‘met al deszelfs gereetschap, schipje, peert en den wagen en 140 vaaten met een Wapen van de Brouwerij gemerckt’. Aan de verkoop is een eigenaardige voorwaarde verbonden: Engels is verplicht in zijn herberg bier te tappen uit de brouwerij van De Jonge, die zich tot levering van eerste kwaliteit verbindt. Als Engels de bepaling niet nakomt, wordt hij beboet met 200 Carolusguldens per keer.

Levende have, turf en schepen

Ook de handel in dieren en met name turf worden schriftelijk vastgelegd. Een paard of een koe kan niet zomaar onderhands worden verkocht. Roelf Harmens en Lammegijn Alberts verkopen in 1718 een ‘swartgrimde coe voor 36 Car. Gld. en tien vuiren [1 vuir is 9000 stuks] swarte turf. De turf is in bequame staat en sal vrij te schepe worden gebracht’. Vanwege het vervoer van de turf kende Veendam vroeger veel scheepswerven. Na de bouw werden de schepen verkocht voor flinke bedragen. Zo verkoopt Derk Tiessens tjalken voor 2100 Carolusguldens, en vaak voor meer. Een ‘tasse met blote hol’ (tjalk zonder mast, zeil en tuigage) was beduidend goedkoper.

Boekweitmolens

Tussen 1718 en 1722 worden in de streek rond Veendam opvallend veel boekweitmolens verhandeld. Er valt flinke winst te behalen. Dergelijke molens, ook wel rosmolens genoemd, worden door een paard in beweging gebracht. De Zee ontdekte minstens negen akten die betrekking hadden op dergelijke verkopen. Meest opvallende transactie is de molen van Wigbolt Derks en Jantje Jans die in 1719 wordt verkocht aan Jan Addekes en Trijntje Feickes. De prijs, inclusief 'het peert en de Misse' bedraagt 1200 Carolusguldens en elf Ducaton. Binnen een half jaar werd de molen echter met verlies doorverkocht. Reden was de krakkemikkige gezondheid van het paard.

Bron:
F.J. de Zee, Veendam en de Veendammers