Pioniersgeest

1910 tot 1950

Met de breipen in de hand dient men ook het Vaderland

Tijdens de historische dagen op Landgoed Verhildersum in Leens zat in het arbeidershuisje iemand te breien met een bijzondere machine: de sokkenbreimachine. Aan een wasrek hingen sokken in alle kleuren en maten. Achter deze machine en de sokken schuilt een verhaal dat wereldoorlogen omspant.

Met de breipen in de hand dient men ook het Vaderland

Engelse geïnterneerden in Groningen aan het breien tijdens de Eerste Wereldoorlog, 1914. – Foto: collectie Groninger Archieven

In 1589 knutselde William Lee uit Cambridge een machine in elkaar om voor zijn vrouw het breien te vergemakkelijken. Hij demonstreerde hem aan de koning van Engeland, maar deze had geen belangstelling en vond het broodroof van de breisters. Lee verhuisde naar Frankrijk, maar enkele meegekomen arbeiders keerden terug naar Engeland waar de eerste verbeterde 'kousenweefstoel' in 1640 in Nottingham in gebruik werd genomen. Erg veel furore maakte de machine niet, Lee was zijn tijd te ver vooruit. Pas begin negentiende eeuw werd de draad weer opgepakt en in 1867 werd in Amerika de eerste echte sokkenbreimachine uitgevonden. Het was een vernuftig ding dat sindsdien nauwelijks meer aanpassing behoefde.

Breimachine

De sok wordt gebreid met haakjes op een ronde trommel, die wordt rondgedraaid met een slinger. De haakjes sluiten met een lipje als de draad door de lus gehaald wordt. De draad wordt van bovenaf aangevoerd via een systeem met een spanningsregelaar zoals die nu nog steeds op onze naaimachines is terug te vinden. De gietijzeren rondbreimachine is in het begin van de twintigste eeuw in Nederland in zwang gekomen, zij het eerst vooral voor de dames uit hogere standen die zich zoiets konden veroorloven. Ze waren oerdegelijk: het exemplaar van Gerda Bergsma, die in het arbeidershuisje zat, stamt uit 1910 en werkt nog vlekkeloos.

Eerste Wereldoorlog

In 1914, toen het leger onze (neutrale) grenzen moest bewaken, werden alle huisvrouwen, meisjes en jongens opgeroepen om voor de soldaten te breien. Koningin Wilhelmina kocht grote voorraden wol om sokken, bivakmutsen, sjaals, wanten en ondergoed te laten breien. Zij stelde een commissie in om dit te laten doen door werkzoekende vrouwen en meisjes. Overal in den lande, zo ook op het platteland van Groningen, ontstonden commissies en comités die het breien coördineerden. Vooral sokken waren in groten getale nodig, omdat de soldaten in de loopgraven regelmatig hun doorweekte sokken door droge moesten vervangen om geen schimmelinfecties en ziekten op te lopen. Gedurende de hele Eerste Wereldoorlog werd er verwoed voor het leger gebreid, hetzij thuis, hetzij in de opgerichte breikransen. Hier waren de machinaal breiende vrouwen in het voordeel. Zij konden in sneltreinvaart sokken uit hun machines draaien. Zij leverden ze in bij de breimachinefabrikanten, waar de sokken door het leger werden afgenomen.
De schapenhouders moesten gedurende de oorlogsjaren verplicht hun wol op aangegeven locaties inleveren, want er was veel wol voor het leger nodig, niet alleen voor kleding, maar ook voor dekens.

Verdienmodel

Na de oorlog zetten de sokkenbreimachines hun opmars voort. Met sokken breien konden mensen een zakcentje bijverdienen en machinaal ging dat een stuk sneller. Fabrikanten boden de machine aan waarbij men de machine kon terugbetalen door de gebreide sokken terug te leveren aan de fabriek. Daar werd overigens door fabrikant Wikuna misbruik van gemaakt. De machine werd in 1928 voor 240 gulden (!) op afbetaling aangeboden; men moest wol kopen en daarvan sokken breien om de machine af te betalen. Wie kon rekenen, zag dat het onmogelijk was om aan de voorwaarden te voldoen, maar de meeste mensen konden dat niet en zagen alleen de wervende advertenties over grote verdiensten. De leiding van Wikuna is in 1931 met de noorderzon vertrokken, zonder betaling van geleverde sokken, maar ook zonder verdere vorderingen. Wikuna machines worden nu nog steeds gebruikt.

Tweede Wereldoorlog

Ook in 1939 werd er weer massaal voor de gemobiliseerde soldaten en mariniers gebreid. Jong en oud werd door Defensie opgeroepen om aan het breien te slaan onder het motto: 'met de breipen in de hand dient men ook het Vaderland' en 'Wij breien wij breien van vroeg tot laat, Te weren de kou van janmaat en soldaat.'
Breipatronen en kleurvoorschriften werden ook gepubliceerd, grijs voor de landmacht, blauw voor de mariniers. Later bleek dat de bivakmutsen alleen voor de zeelieden waren, er was niet genoeg wol voor allebei. De landmacht moest het doen met oorkleppen. Dus alle grijze mutsen moesten weer worden uitgehaald om er wat anders van te maken. Zelfs koningin Wilhelmina en prinses Juliana zaten in hun vrije tijd te breien.

<p>Breiende onderduikers bij de familie Ader, Nieuw-Beerta, ca. 1942-1944. &ndash; Foto: collectie Groninger Archieven</p>

Breiende onderduikers bij de familie Ader, Nieuw-Beerta, ca. 1942-1944. – Foto: collectie Groninger Archieven

Tijdens de oorlog werd er nog wel gebreid voor het oostfront, maar daar deden alleen de NSB'ers aan mee. De Duitsers vorderden alles wat ze krijgen konden om naar hun eigen mannen te sturen. Breien deed men toen alleen nog voor eigen gebruik en dat kon alleen door oude stukken uit te halen en de wol opnieuw te gebruiken.

Na de oorlog werd de rondbreimachine industrieel ingezet toen de naadloze nylons in opkomst kwamen. De gietijzeren sokkenbreimachine bleef voor huiselijk gebruik en is nu nog als curiosum te bewonderen.

<p>De sokkenbreimachine van Gerda Bergsma. &ndash; Foto: auteur</p>

De sokkenbreimachine van Gerda Bergsma. – Foto: auteur