Grensland

1648 tot 1815

Opstand in het Westerkwartier

Op Kerstavond 1717 veroorzaakte een gierende noordwesterstorm de grootste natuurramp die ons land in de afgelopen 400 jaar trof. In Groningen vielen door overstromingen zo’n 2300 slachtoffers; in totaal waren er meer dan 20.000. Het zwaarst getroffen werden Hunsingo en Fivelingo. Het water bereikte uiteindelijk de stad Groningen, die vanuit het noorden een eiland leek. In het Westerkwartier viel met 'slechts' twee doden de schade verhoudingsgewijs mee. Ook verliezen aan vee en huizen waren relatief gering, al stond een groot gedeelte van de regio onder water.

Opstand in het Westerkwartier

Slachtoffers van de opstand in het Westerkwartier. - Prent door Jouke Nijman, 1988.

Van oudsher moesten degenen die aan de dijken woonden zelf zorgen voor het onderhoud en herstel van de dijken. Ieder had een deel. Wie het onderhoud niet langer op kon brengen, stak zijn spade in de dijk, ten teken dat hij het staakte, maar daarmee ging zijn land naar degene die het onderhoud overnam. De reparatie van de schade van de Kerstvloed bleek een enorme klus: de vele tientallen dijkdoorbraken hadden metersdiepe kolken veroorzaakt. Bovendien was de schade van de voorgaande Sint Maartensvloed (van 1686) nog niet eens hersteld.

<p>Het ondergelopen gebied na de overstromingen in de kerstnacht van 1717. - Kaart:&nbsp;J.B. Homann, www.beeldbankgroningen.nl (2376-38)</p>

Het ondergelopen gebied na de overstromingen in de kerstnacht van 1717. - Kaart: J.B. Homann, www.beeldbankgroningen.nl (2376-38)

Onwil

Inzet van mensen die woonden bij de dijk was dan ook ontoereikend om alle schade in het zwaar getroffen Hunsingo en Fivelingo te herstellen. De stad Groningen was druk doende met reparatiewerkzaamheden de eigen stadsbezittingen in het Oldambt en in het eveneens flink getroffen Dollardgebied. Zij wilde niet bijdragen aan herstelwerkzaamheden van dijken in De Marne en op het Hogeland. Hierdoor laaiden de oude tegenstellingen op tussen Stad en Ommelanden, die gezamenlijk het provinciebestuur vormden. De onwil van de Stad om aan reparaties in de Ommelanden mee te werken, leidde tot zo’n grote onenigheid dat Friese gedeputeerden moesten bemiddelen.

Collecte

Vanouds moesten bij ernstige schade ook bewoners van verderop meewerken, de zogenaamde ‘hulpkarspelen’. Maar ook dat leverde onvoldoende op. Boeren en arbeiders lieten verstek gaan en wezen op hun eigen schade. Ook vanuit het achterland van Hunsingo en Fivelingo was er weinig animo. De Stad was ontstemd dat Ommelander bestuurders het protest vanuit het Westerkwartier ondersteunden en riepen op tot een algemene collecte voor dijkherstel in de provincie (inclusief de Stad). Uiteindelijk ging het stadsbestuur akkoord met een afkoopsom voor inwoners van het Westerkwartier, maar die bleek lang niet toereikend.

Betalen

Inmiddels had de Stad zich beklaagd bij de Staten-Generaal, die de zaak in Groningen goed geregeld wilde. Een tweede Friese bemiddelingspoging volgde. Hoewel de Ommelanden eensgezind tegenover de Stad leken, waren er felle interne discussies. Het Westerkwartier wilde de bijdrage aan de reparaties vergroten, maar niet zelf uitvoeren. Uiteindelijk trok het aan het kortste eind: de bewoners moesten het astronomische bedrag van 22.000 gulden ophoesten voor de inzet van (dure) aannemers en werkvolk. Bij achterblijven van betalingen zouden die desnoods met militaire inzet worden ingevorderd.

Opstand

De maatregelen werden in augustus overal in het Westerkwartier aangeplakt en van de preekstoel voorgelezen. Toen er weinig respons kwam, volgde aanscherping: wie niet meewerkte, zou gearresteerd worden en verbeurdverklaring van bezittingen dreigde. Deze aanpak leidde tot veel ontevredenheid. Op dinsdagochtend 4 oktober volgde de uitbarsting: een door klokgelui bijeengeroepen menigte trok met geweren en allerhande werktuigen naar Zuidhorn. Het provinciebestuur stuurde vijftig militairen naar Aduard en vroeg Friesland om versterkingen.

De menigte belegerde het huis van Evert Joost Lewe van Aduard, die men, hoewel hij aanvankelijk de Westerkwartierders steunde, als lid van het provinciebestuur persoonlijk verantwoordelijk achtte voor de gang van zaken. Lewe moest door een officier worden gered van zijn eigen dorpssmid. Bij de daarop volgende veldslag dreven de militairen de boeren met een charge uiteen. Onder de opstandelingen vielen twee doden en beide partijen telden gewonden.

Straffen

Na deze acties keerde de rust terug en het Westerkwartier bracht alsnog de 22.000 gulden op. De meeste gevangen opstandelingen bleken onschuldig: één van hen werd wegens 'wapenbezit' veroordeeld tot de proceskosten. Nadien werden enkele voortvluchtigen en de vier voormannen van het oproer, waarvan drie uit Niehove, opgepakt. De meesten werden na processen in december 1718 vrijgelaten. Alleen Pieter Jacobs van Wierum werd veroordeeld wegens bedreiging van Lewe met een bootshaak. Twee opgepakte voortvluchtigen, veroordeeld tot respectievelijk onthoofding en een tuchthuisstraf, werden uiteindelijk in juni 1719 verbannen uit de Republiek.

 

Gebaseerd op: Tonko Ufkes, ‘De opstand in Aduard in 1718’, Groningse Volksalmanak (1984-1985)

<p>Slachtoffers van de opstand in het Westerkwartier. - Prent door Jouke Nijman, 1988.</p>

Slachtoffers van de opstand in het Westerkwartier. - Prent door Jouke Nijman, 1988.