Grensland
1939 tot 1945
Spullen uit de oorlog en de verhalen daarbij
Tussen kunst en kitsch, maar dan met spullen uit de Tweede Wereldoorlog, zo kun je de dag in het Noordelijk Scheepvaartmuseum in Groningen het beste omschrijven. Op 28 april 2018 konden bezoekers hun voorwerpen uit de periode 1940-1945 laten bekijken door Battlefield Tourgids Joël Stoppels, schrijver en journalist Frank von Hebel en deskundigen van het Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen (OVCG).

Veel mensen hebben stamkaarten en distributiebonnen uit de Tweede Wereldoorlog bewaard. Het OVCG gebruikt ze onder andere voor onderwijsdoeleinden. - Foto: De Verhalen van Groningen, Duncan Wijting
Egbert Berends (1966) verzamelt eigenlijk Dinky Toys en andere antieke speelgoedautootjes, maar op veilingsites vindt hij af en toe WOII-parafernalia. Hij heeft een paar tinnen soldaatjes meegenomen, waarvan er eentje een vlag met een hakenkruis draagt. Joël Stoppels: 'Dit soort dingen zijn best kostbaar, het zijn verzamelobjecten.' Berends: 'Ik kwam ze tegen op een online veiling. Het was een keldervondst.'
Berends' vrouw Ans (1961) heeft de stamkaart en een pakketje distributiebonnen van haar grootouders en moeder meegenomen. Bijna alle dagelijkse boodschappen waren tijdens de Tweede Wereldoorlog 'op de bon': je kon ze alleen kopen na inlevering van de benodigde distributiebonnen. Bonnen kreeg je alleen als je een stamkaart bezat, een soort persoonsbewijs. Anna van der Molen van het OVCG: 'De stamkaarten en bonnen waren bedoeld om hamsteren en zwarthandel tegen te gaan en om het onmogelijk te maken voor onderduikers of 'illegale' personen om levensmiddelen te kopen. Een belangrijke taak van het verzet was dan ook het verzamelen van bonnen. Een voorbeeld is de grootste 'bonkraak' uit de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, de overval op drukkerij Hoitsema in de Tuinbouwstraat in Groningen.' De stamkaarten en bonnen zijn niet zeldzaam. 'Het is voor de generaties na ons belangrijk om ze te bewaren, maar ze zijn niet direct veel waard omdat er nog best veel zijn.' Anita Selen-Boonstra kijkt naar de verschillende bonnen van Ans Berends: 'Deze zie je niet zo vaak: bonnen voor peuters en voor textiel voor meisjes.'

Harm Jan Berends (1995) met een fles door de Wehrmacht geconfisqueerde jenever. 'Die ga ik dus echt niet openmaken.' - Foto: De Verhalen van Groningen, Duncan Wijting
Drank
Harm Jan Berends (1995), de zoon van Egbert en Ans, verzamelt ook oorlogsspullen. Egbert: 'Hij heeft thuis een vitrine vol. Af en toe krijgt hij wat moois van mij, als ik iets vind.' Harm Jan laat een fles jenever zien waar een stempel van de Wehrmacht op is gedrukt. Von Hebel: 'Dit heb ik nog nooit gezien, wat bijzonder.' Berends heeft de waarde van de fles laten schatten op zo'n vierhonderd euro. Stoppels: 'De Duitsers namen alle alcoholische dranken in beslag en meestal dronken ze die dan zelf op. Bij de bevrijding van Groningen hebben ze sommige flessen nog vergiftigd en toen zijn er Canadese soldaten in het ziekenhuis beland. De Canadezen kregen daarna de waarschuwing dat ze alleen maar drank van burgers mochten aannemen.'
'Not a pass'
Christiaan Gevers (1965) is historicus en werkt aan een proefschrift over Petrus Fokkes Tammens, die van 1943 tot aan de bevrijding NSB-burgemeester van Groningen was. Gevers laat aan de deskundigen een foto zien van zijn vader Christianus (1914), die in 1940 was opgeroepen als reservist. 'Hij was een iets oudere reservist en diende als korporaal in Bergen aan Zee, waar hij met zijn regiment het vliegveld moest bewaken.' Gevers senior draagt op de foto zijn kepie stoer schuin op het hoofd. 'Uiteindelijk is hij als dwangarbeider in Kiel terechtgekomen en na zijn bevrijding kreeg hij dit kaartje. Hier wilde ik graag meer over weten.' Gevers laat een wit kartonnetje zien met enkele nummers erop en de gestempelde tekst 'not a pass'.
Stoppels: 'Dit soort kaartjes werd aan bevrijde gevangenen gegeven om ze te kunnen onderscheiden van Duitse militairen die waren gedeserteerd. In de laatste oorlogsdagen liep iedereen door elkaar heen.' Gevers vertelt dat zijn vader in Kiel bombardementen heeft meegemaakt en heeft verteld over het werk dat hij met de andere gevangenen moest doen. 'Eerst zat hij op een kantoor als boekhouder, maar later moest hij gebombardeerde loopgraven uitgraven. Ergens stak een arm uit het puin, maar er bleek geen lichaam meer aan vast te zitten.'
Zeldzaam
Enno Hansen (1946) laat een Duits sigarettenkokertje zien en een rijkversierde armband met een hakenkruis. Joël Stoppels: 'In de VS zie je die armbanden heel veel, want de soldaten namen ze mee naar huis als trofeeën. Het is wel grappig om te vertellen dat die armbanden bij ons vrij zeldzaam zijn, maar dat musea in de VS juist nauwelijks etensblikken of andere militaire spullen hebben, en wij juist wel.' Hansen vertelt hoe de sigarettenkoker via de overburen van zijn ouders uiteindelijk bij hem terechtgekomen is. 'Er staat een plaatsnaam op, die ik heb opgezocht. Daar blijkt een nazi-arts en -politicus te hebben gewoond, Josef Ständer. Echt zeker weten zullen we het nooit, maar het is goed mogelijk dat de armband en de sigarettenkoker van hem zijn geweest. Nee, contact met zijn nabestaanden heb ik nog niet gezocht.'

De armband, insignes en sigarettenkoker die misschien wel van Josef Ständer zijn geweest. - Foto: De Verhalen van Groningen, Duncan Wijting
Vragen
Niet iedereen komt met spullen naar de ochtend in het NSM. Harm Walma (1972) heeft vooral vragen. Voor de zoon van een oud-verzetsstrijder is hij op zoek naar informatie, maar hij kan in de archieven van het OVCG niets terugvinden. Anna van der Molen: 'De systeemkaarten, de basis van onze collectie, zijn niet compleet. Je kunt er de namen en details van heel veel Groninger verzetsmensen in terugvinden, maar als iemand direct na de oorlog is geëmigreerd bijvoorbeeld, kan het zijn dat die naam niet voorkomt in ons archief. En oudere mensen herinneren zich niet altijd alles helemaal accuraat. Daar moeten we ook rekening mee houden.'
Walma heeft zelf een oudoom met dezelfde naam, die opgepakt is en naar een werkkamp is gestuurd. 'Ik wil graag weten hoe dat kan. Hij was vrijgesteld van de Arbeitseinsatz omdat zijn vader slecht ter been was en hij moest helpen op de boerderij. Maar hij is opgepakt, naar het Scholtenhuis gebracht en toen dwangarbeider geworden.'
Van der Molen: 'In het Scholtenhuis zetelde de SD, de Sicherheitsdienst. Als hij daar naartoe is gebracht, heeft hij waarschijnlijk iets illegaals gedaan.'
Walma: 'Mijn oudoom schijnt in Duitsland een fantastische tijd te hebben gehad. Hij had een vrij leven, bij fijne mensen op een boerderij. Na de oorlog heeft hij nog heel lang contact met hen gehad.'
Onbekend portret
Mike Ypma-Leeninga (1950) laat een groot, handgetekend portret zien. 'We noemen hem bij ons thuis 'de Canadees'', vertelt ze. Het portret hangt aan de muur, tussen een aantal andere tekeningen van haar vader. Die was professioneel tekenaar en maakte na de bevrijding portretten van soldaten, meestal op basis van een pasfoto. 'Maar deze Canadees is zijn beeltenis nooit op komen halen. Is er een manier om te achterhalen wie deze man was?'
Frank von Hebel bekijkt het portret aandachtig. 'Ik weet niet wie het is en je kunt ook aan zijn uniform niets zien. Maar het doet me denken aan het verhaal van een hoge Canadese officier, die na de bevrijding een picknick organiseerde voor een aantal kinderen, die toen allemaal tekeningen hebben gemaakt. Die zijn nu nog in het bezit van het OVCG.'
Joël Stoppels: 'Op het uniform zie je alleen de vrijwilligersbaton, het kentekentje op de borst dat bijna alle Canadezen droegen die vroeg en vrijwillig in dienst gingen. Regimentstekens zaten op de bovenarm, maar die kun je niet zien op dit portret. Het is vrijwel onmogelijk te achterhalen wie dit was. Organisaties in Canada kunnen hier ook niets mee.'
Ypma: 'Ik heb nog iets. Mijn vader is tewerkgesteld in Hannover en schreef brieven naar mijn moeder.' Ze haalt twee dikke pakken brieven tevoorschijn. 'Hij was een heel romantische man en schreef dingen als 'Nooit vergeet ik die zalige stond van onze eerste rendex-vous' in de kantlijnen en hij maakte tekeningetjes. Mijn moeder heeft na de oorlog eens zo'n brief naar de Libelle gestuurd en won er prompt een zilveren lepeltje mee.' Ypma geeft de brieven aan het OVCG in bruikleen, zodat ze gedigitaliseerd kunnen worden. 'Mijn vader zat bij heel goede, vriendelijke mensen. Maar toen Hannover gebombardeerd werd, is hij gevlucht en daarna ondergedoken.'
Herinneringen aan de bevrijding
Doeko Jan Bolt (1934) brengt de aanwezigen zijn herinneringen aan de periode 1940 – 1945 in boekvorm. In 2012 schreef hij na een oproep op de radio ruim dertig korte hoofdstukken met anekdotes, voorvallen en gebeurtenissen. Over hoe een grote jongen zijn kaarsje uit zijn lampion stal tijdens Sint Maarten 'lichtje lopen': er heerste schaarste en bovendien was er een verduisteringsplicht, waardoor je niet met een verlichte lampion over straat mocht. Over de bakkerij die zijn ouders dreven: 'Tegen het einde van de winter werden er wel bonen en erwten vermalen en door het meel gedaan. Vader klaagde daarover, want dat wou niet bakken. Hij noemde het: 'Zo zit er geen bakaard in.'' En over de bevrijding, die hij meemaakte in de Oude Boteringestraat: 'Via de achterdeur hadden wij contact met onze buurman, professor Van Giffen van het Oudheidkundig Museum, die trouw bij al zijn botjes, potjes, urntjes enzovoort bleef...'.
De jonge Doeko Jan liep tijdens de bevrijdingsgevechten door de stad van zijn eigen huis naar de Vismarkt en door de Folkingestraat: 'Ik mocht de Vismarkt niet oversteken, onder vuur vanuit de Martinitoren. Ik een straat verder proberen, ook dat lukte niet, maar ik werd toen gezien door de familie Wigboldus, hoek Haddingestraat – Vismarkt, waarna meneer Wigboldus, in vol ornaat van de luchtbescherming, mij ophaalde en mij hielp de Vismarkt over te steken.'

Roelof Akkerman (1934) kan levendig vertellen over de bevrijding. - Foto: De Verhalen van Groningen, Duncan Wijting
Ook Roelof Akkerman (1934) deelt zijn herinneringen aan de bevrijding. 'Ik was elf jaar en woonde aan de rand van de Stad, bij Kostverloren. Bij de bevrijding hebben we acht uur lang met z'n tienen in één slaapkamer gezeten. Mijn jongste zusje was net veertien dagen oud, we hadden twee neven uit Amsterdam te logeren en we hadden ook twee kinderen uit Amsterdam van de straat geplukt, toen die in onze straat liepen met een buideltje spullen aan een stok. We keken uit op de spoordijk en zagen mensen door het veld lopen, naar de Duitse loopgraven. Een paar soldaten met Panzerfausten [tankgranaten, red.] en een officier. Toen een tijdje niets en ineens zagen we vijf platte helmen, van Canadezen. De explosies waren zo hevig, dat er in ons huis niet één ruit meer heel was.
's Avonds werd het rustig en mijn moeder wilde de baby gaan voeden, dus ze zette een kaars op tafel. Maar toen werd er op de deur gebonsd en kwam er een Canadees binnen, die gebaarde dat we geen licht mochten maken. Het was een grote, zwarte man, de eerste zwarte man die ik ooit zag. Toen die man de baby zag, pakte hij het kind af en nam het in zijn armen. Zeker een half uur heeft hij mijn zusje gewiegd. Mijn moeder mocht de kaars aansteken, zolang ze die maar afschermde zodat er buiten niets te zien was.
De volgende dag kwam de Canadese soldaat terug, met een kameraad van hem. Ze brachten witbrood mee, chocola, sigaretten. Mijn ouders kwamen oorspronkelijk uit Friesland en waren stomverbaasd dat die tweede soldaat hen bleek te verstaan! Hij bleek een Canadees met Friese ouders. De Friese Canadees legde uit dat ze maar sporadisch konden schieten op de Duitse troepen, omdat ze moesten wachten op de aanvoer van nieuwe munitie.'
Akkerman heeft nog veel meer herinneringen, bijvoorbeeld aan de Duitse soldaten die krijgsgevangen werden gemaakt. 'Ze werden gefouilleerd tegen de muur van de meubelfabriek. Al hun papieren werden op stapels gegooid. Mijn moeder heeft er de kachel nog weken mee kunnen aanmaken. En terwijl die krijgsgevangenen daar stonden, werd er ineens geschoten. Er bleken nog twee Duitse soldaten in de loopgraven verstopt te zitten, maar die werden door de Canadezen ook snel gevangen genomen.'
Stuk tank
In het huis van mevrouw G. de Vries uit Veendam hebben vroeger Canadezen ingekwartierd gezeten. 'Ze zijn een stuk tank vergeten,' zegt ze, terwijl ze een kartonnen doos openmaakt die een soort antenne blijkt te bevatten. Joël Stoppels heeft zo'n ding nog nooit gezien, maar weet wel dat het een reserve-onderdeel van een Canadese tank is. 'Na de bevrijding is het regiment British Columbia Dragoons ingekwartierd geweest in Veendam. Er was een tekort aan schepen en de mannen konden niet terug.' Mevrouw de Vries: 'Er waren ook nog kogels, maar die hebben we ingeleverd bij de politie.'
De familie van mevrouw De Vries is de oorlog niet ongeschonden doorgekomen. Haar opa en oma bestierden stoomwasserij Dieterman in Veendam en werden in 1942 gearresteerd vanwege anti-Duitse activiteiten. Opa Dieterman overleed in november 1942 in Neuengamme, oma Dieterman kwam in augustus 1945 terug uit kamp Ravensbrück. 'Er is een stukje over geschreven door Ad van Liempt.'
Contact
De laatste 'vondst' van deze ochtend betreft een oud poesiealbum, waar Canadezen dankwoordjes in hebben geschreven. Het is van Geertje Veenstra (1976). 'Mijn vader verzamelt, ik weet de herkomst van het boek niet.' Veel soldaten hebben hun naam, regiment en andere details in het boek geschreven, waardoor het technisch gezien mogelijk is om henzelf of hun nabestaanden te achterhalen. Joël Stoppels: 'Je ziet wel vaker dat kinderen van Canadese soldaten een nauwe band krijgen met de nabestaanden hier. Ze vinden het vaak erg mooi om zulke tastbare herinneringen te zien.'

Geertje Veenstra (1976) met het album vol Canadese namen. - Foto: De Verhalen van Groningen, Duncan Wijting