Grensland

1939 tot 1945

Joodse gevangenen in Kamp de Beetse

Kamp de Beetse in Sellingen heeft in zijn relatief korte tijd van bestaan meerdere bestemmingen gekend. In de Tweede Wereldoorlog was het kamp een voorportaal voor Westerbork.

Joodse gevangenen in Kamp de Beetse

Joodse arbeiders in kamp de Beetse in Sellingerbeetse. – Foto: Herinneringscentrum Kamp Westerbork

Vanaf het moment dat de Nazi’s in mei 1941 zijn licentie afnemen, is het Isidor van der Hal (1907-1986), arts in Groningen, verboden niet-joodse patiënten te behandelen. Ineens heeft hij een overvloed aan ‘vrije’ tijd. Hij besluit die tijd dan maar nuttig te besteden en gaat stage lopen bij een opticien. In juni 1942 weigeren hij en zijn joodse collega’s gezamenlijk geloofsgenoten te keuren voor de werkkampen. De collega’s duiken onder, Isidor niet. Hij kan zijn ouders niet aan hun lot overlaten en bovendien is zijn vrouw Sara van Adelsbergen (1909-1978) na zeven jaar eindelijk zwanger van hun eerste kind.

Kampdokter

Het antwoord op de weigering laat niet lang op zich wachten. De Duitse bezetter stuurt hem naar het werkkamp Balderhaar bij Kloosterhaar. Al na een paar weken wordt hij overgebracht naar Sellingerbeetse, omdat daar dringend behoefte is aan een verpleger.
Op het moment dat hij op 1 augustus 1942 de poort van Kamp de Beetse binnenloopt, zijn daar 500 Amsterdamse joodse arbeiders ondergebracht. Aanvankelijk assisteert hij de kampdokter uit Ter Apel, maar al snel kan hij de zorg grotendeels alleen af. Een keer per week krijgt hij een vergunning om, met patiënten die specialistische hulp nodig hebben, naar het Academisch Ziekenhuis in Groningen te reizen. Hij levert zijn reisgenoten af bij de poort en snelt naar huis om een paar uurtjes bij zijn hoogzwangere vrouw te kunnen zijn, voor hij weer met zijn patiënten naar De Beetse terug moet. Op 11 september wordt zijn dochtertje Henriëtte geboren. Schoonzus belt dat alles goed is met moeder en kind, maar wat was hij graag bij de bevalling geweest.

Adres onbekend

Op 2 oktober 1942, na weer een reis naar Stad, wordt hij opgewacht door de kampbeheerder. Het kamp is omsingeld door de SS en zal ontruimd worden; iedereen gaat op transport naar Westerbork. Ook alle gezinnen van de aanwezige Amsterdammers zullen die nacht van hun bed worden gelicht. Isidor vertrouwt de kampbeheerder en vlucht. Hij maakt gebruik van het bootje dat klaarligt, verstopt zich in een molen en stapt de volgende morgen op de tram. In Winschoten omzeilt hij de razzia die ook daar aan de gang is en voor aankomst op het hoofdstation van Groningen springt hij uit de trein. De volgende morgen blijkt dat zijn vrouw en ouders niets hebben gemerkt van alle ellende. Op de kamplijst stonden de straatnamen van alle Amsterdamse kampbewoners. Onderaan de lijst: Verlengde Oosterstraat 10. Geen plaatsnaam.

Kinderarts

Het echtpaar neemt een hartverscheurende beslissing. Ze besluiten om hun paar maanden oude dochtertje te laten onderduiken. Samen maken ze een reiswiegje klaar, met kleertjes, voeding en spaargeld en geven hun kind op een donkere regenachtige avond mee aan een wildvreemde vrouw; haar naam mogen ze niet vragen.
Het echtpaar belandt op 15 april 1943 in de joodse afdeling van concentratiekamp Vught. Daar zweert Isidor, na het zien van door ontbering doodziek geworden kinderen en hun wanhopige moeders, dat hij, als hij de oorlog overleeft, kinderarts zal worden. De joodse artsen in Vught moeten zonder instrumentarium en medicijnen hun werk doen, soms geholpen door niet-joodse artsen, die daarmee hun eigen leven in gevaar brengen. Op 6 en 7 juni gaan alle kinderen op transport naar Westerbork; de ernstig zieken rechtstreeks naar de vernietigingskampen in Polen. Isidor is zielsblij dat zijn eigen dochtertje niet bij hen is in Vught.

Het mesje

Op 2 juni 1944 vertrekt ook voor Isidor en zijn vrouw de trein naar Auschwitz. In Vught hebben ze zich aangesloten bij het Philipscommando, waardoor ze als vakarbeider geregistreerd staan. Dat maakt dat ze voor de Duitsers ‘bruikbaar’ zijn en in Polen tewerkgesteld worden. Zo werkt Isidor als werktuigbouwkundige, op een EHBO-post en zelfs als opticien.
Beiden hebben ongelofelijk veel geluk en overleven de oorlog. Isidor wordt op 11 mei 1945 bevrijd. In Groningen blijkt zijn dochtertje een gezonde peuter geworden te zijn. Zijn vrouw is in Zweden terecht gekomen na een gevangenenuitwisseling en komt eind augustus weer thuis. Ze hebben elkaar, maar geen familie meer.
Van der Hal schreef pas 40 jaar na de oorlog zijn ervaringen op in Het Mesje (Geldersboek Groningen, 1994). De titel slaat op een klein zakmesje dat hij op wonderbaarlijke wijze de hele oorlog bij zich wist te houden.

Van de 500 joodse arbeiders uit Kamp de Beetse hebben drie mensen de oorlog overleefd.

<p>Joodse arbeiders in kamp de Beetse in Sellingerbeetse. &ndash; Foto: Herinneringscentrum Kamp Westerbork</p>

Joodse arbeiders in kamp de Beetse in Sellingerbeetse. – Foto: Herinneringscentrum Kamp Westerbork

 

In de gerestaureerde barak van Kamp de Beetse in Sellingen zijn nog meer indringende verhalen te vinden. De vrijwilligers vertellen ze graag en geven op verzoek lezingen aan groepen. Meer informatie: www.kampdebeetse.wordpress.com