Grensland
1904 tot 2024
Scheepsjagers, patatbakkers en kiepkerels: dit zijn de wortels van een Veenkoloniaal
Op dinsdagavond 16 april 2024 kwam er in Veendam een grote groep mensen met wortels in de Veenkoloniën samen voor een verhalencafé. Het café werd georganiseerd door Museum aan de A in de aanloop naar de culturele productie Vanhier door Gronings Vuur. Na een welkomstwoord van Sanne Meijer werd de avond ingeluid door Herman Sandman en Bert Hadders, beide van oorsprong Veenkoloniaal. Ze speelden een aantal scènes uit hun voorstelling “Ain Mìnsk is gain eerappel”. In deze scènes vertelden ook zij verhalen over hun (voor)ouders en over de regio. Daarna was het de beurt aan het publiek. Bert Hadders ging in gesprek met de aanwezigen om familieverhalen op te halen.
Een verdwenen beroep
De avond wordt afgetrapt met een object dat de streekhistorie goed vertegenwoordigt: een scheepsjagerspenning. Henk Bult, geboren in Borgercompagnie en daarna naar Veendam verhuisd, is een echte Veenkoloniaal. Hij laat het object enthousiast aan het publiek zien. De penning, nummer 3047, is van de vrijgezelle Oompie Hillebrand Visser geweest.
Het leven van oom Hillebrand had zich afgespeeld langs de Veenkoloniale kanalen. Hij woonde op een oud scheepje aan het Boven Westerdiep in Veendam. Schipper kon hij niet worden, want daarvoor moest je minstens met zijn tweeën zijn. Hij werd scheepsjager. Scheepsjagers trokken met hun paarden schepen door de kanalen, meestal tussen een vast traject. Ze waren soms dagen van huis en sliepen langs het kanaal, in afwachting op een schip dat weer richting huis voer.
Meneer Bult vertelt dat Hillebrand Visser een zonderling was en denkt dat sommige oudere mensen uit Veendam hem nog wel zullen herinneren. Toen het werken als scheepsjager niet meer ging, bleef Hillebrand tot vlak voor zijn dood op zijn scheepje wonen. In zijn duffel, waar de veren van het dekbed nog aan vast kleefden, liep hij door de straten van Veendam. Af en toe kon hij voor een wasbeurt en een warme maaltijd bij zijn zus terecht.
De penning vertegenwoordigt volgens Henk Bult een verdwenen beroep. Scheepsjagers waren verplicht om er een te dragen: hieraan konden schippers de scheepsjagers herkennen. Om er een te krijgen moest je een brevet gehaald hebben. De penning is in de familie bewaard gebleven als herinnering.
Een beroemde patatbakker
Peter Beishuizen, opgegroeid in Hoogezand, heeft een verhaal over zijn opa. Opa kwam uit een familie van glasblazers, maar zou zelf een andere weg inslaan. Hij kwam uit een groot gezin van dertien kinderen. De eerste – een dochter – werd welgeteld één dag na de bruiloft geboren. Dat behoeft uiteraard geen extra uitleg.
De opa van Peter Beishuizen ging zoals gezegd niet het glasblazersvak in, maar werd op zijn dertiende bakkersknecht. Loon kreeg hij niet uitbetaald in geld, maar in brood voor het hele gezin. Later werd hij patatbakker, een beroemde welteverstaan. Het vak had hij geleerd van zijn oom. Op de fiets ging hij aardappels halen bij een boer, schilde ze en stond vervolgens met zijn kraam op de markt in Sappemeer. Patat was toen echt nog een luxe, en bij de opa van Peter kon je het ook op de pof krijgen. “Van het geld dat niet terugbetaald is, zou ik waarschijnlijk wel een huis kunnen kopen,” zegt Peter.
Bakkerij Wieringa
Tiny Meijer is een nazaat van bakker Wieringa, bekend van de Knappertjes die bij het afkoelen in de bakkerij een knapperend geluid maken. Ze vertelt over de rol van de bakkerij in de Tweede Wereldoorlog. De bakkersmand had een dubbele bodem, waarmee verzetskrantjes werden verspreid. In het woonhuis van de Wieringa’s zat ook een aantal Joodse onderduikers verstopt. Het huis is nog steeds in de familie en bij een recente verbouwing is er een lege ruimte ontdekt. Daarin lag nog een Joods boekje. Het was in de familie wel bekend dat er onderduikers in het huis hadden gezeten, maar bij deze ontdekking werd pas duidelijk hoe en waar.
Kiepkerels
Titia Fluks uit Woudbloem vertelt over kiepkerels. Het dorp Woudbloem is in 1904 ontstaan rondom de aardappelmeelfabriek. Voor het honderdjarige jubileum van het dorp in 2004 bracht ze samen met haar vader en zijn vrouw een boekje uit. In dat boekje vertellen ze over het dorp, en zo ook over kiepkerels: marskramers uit Duitsland die langs de Groninger en Friese dorpen trokken. Zij brachten koopwaar en nieuws met zich mee. In het boekje, met de titel Honderd jaar Woudbloem, werd de tekst van het lied De Kiepkerel opgenomen, dat in 1949 geschreven werd door Herman Scholtens. Meneer Wim Dussel, die in de zaal zit, staat op uit herkenning en begint spontaan het lied te zingen. Hij kent het helemaal uit zijn hoofd. Na ieder couplet zingt de rest van het publiek in koor met hem mee: “en ik vroag hoast niks doarveur.”
Amandelen knippen
Mevrouw Janny van der Zijl-Klok uit Wildervanksterdallen vertelt over liefde en oorlog. Ze was nog jong toen de Tweede Wereldoorlog in Nederland uitbrak in mei 1940. Eerst was ze opgelucht: “dat was de dag dat mijn amandelen eigenlijk geknipt moesten worden,” vertelt ze lachend.
Ter plekke haalt ze herinneringen op over hoe ze haar man, die uit Kolham kwam, in de jaren ‘60 heeft ontmoet bij het dansen. Daar ging ze dan met vriendinnen heen op de fiets. Haar man, die ook in de zaal zit, had wel interesse in haar, maar voor mevrouw en haar vriendinnen was het samen uit samen thuis – dus gingen ze samen weer op de fiets terug naar huis. Gelukkig kwamen ze elkaar op een volgende dansavond opnieuw tegen. Dat soort avonden waren een uitgelezen kans om potentiële huwelijkskandidaten uit een ander dorp te ontmoeten.
Dat de huwelijksmarkt vroeger veel kleiner was, dat wil zeggen dat partners veel dichter uit de buurt kwamen dan tegenwoordig, kan amateur streekhistoricus Rink Oosting uit Veendam bevestigen. Hij vertelt dat niet alleen afstand een beperking vormde, maar ook geloof en sociale klasse. Zijn opa en oma groeiden vlak bij elkaar op, op de grens tussen Veendam en Muntendam, elk aan een kant van die grens.
De waarde van verhalen
Meneer Oosting laat met zijn bijdrage zien wat de waarde is van verhalen. Zijn moeder houdt van verhalen vertellen. Soms gaan die verhalen over haar eigen geschiedenis. Zoals die keer dat ze een halve cent tekortkwam om brood te kunnen kopen en zich als laatste redmiddel in een gebed tot God wendde. Ze ging op weg naar de bakker in de hoop op de pof brood te kunnen halen en onderweg zag ze een halve cent op de grond liggen.
Soms vertelt ze verhalen over andere Veendammers, zoals de twee Joodse broers die bij haar in de straat woonden en ruzie hadden met elkaar. Toch gingen zij eens per jaar, op Jom Kippoer (Grote Verzoendag), samen naar de synagoge. Zodra ze na afloop weer thuis waren, negeerden ze elkaar weer.
Dankzij de verhalen van zijn moeder is meneer Oosting historicus geworden en zet hij zich in voor het doorgeven van de geschiedenis: “wanneer je verhalen blijft vertellen, dan blijft de geschiedenis bestaan.”