Verhalencafé: de Molukse gemeenschap van Kamp Nuis
In 1951 arriveerden zo'n 550 Molukse KNIL-militairen met hun gezinnen in Groningen. Ze werden ondergebracht in voormalige werkkampen in Nuis en in de Carel Coenraadpolder. De Ambonezen, zoals ze toen werden genoemd, hadden aan Nederlandse zijde meegevochten in de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië. Ze rekenden op terugkeer en hoopten op de stichting van hun eigen staat. Hun verblijf in de kampen zou tijdelijk zijn en koffers bleven onuitgepakt. Maar het tijdelijke verblijf groeide voor velen uit tot permanente vestiging.
De Verhalen van Groningen organiseerde twee verhalencafés over de Moluks-Groningse geschiedenis. Op woensdag 4 april 2018 in Appingedam en op 6 april in Marum. Hieronder het verslag van de avond in de bibliotheek van Marum.

Molukse kinderen in Kamp Nuis. - Foto uit: Teade Smedes, Tussen belofte en teleurstelling bloeide een nieuw bestaan
Jacob Sahertian (1951) begint met de aanwezigen wat achtergrondinformatie te geven: 'De komst van de Molukkers naar Nederland was een dienstbevel. Ze kwamen hier niet uit vrije wil. De mannen zaten in het KNIL (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger), maar eenmaal in Nederland waren ze al hun functies kwijt: ze waren geen soldaten meer, ze waren geen Nederlanders meer: ze waren staatloos geworden. Ze kwamen in kampen terecht die gebruikt waren voor de internering van NSB'ers, of DUW-kampen [voor gedetineerden, red.]. Zelf kwam ik hier op 23 juni 1951, toen ik een half jaar oud was. In 1964 ben ik verhuisd naar een stenen huis in Marum. In het begin werden we Ambonezen genoemd. De Molukken bestaan uit verschillende eilanden, maar Ambon is het hoofdeiland.'
Aan boord
Mike Siahaya (1945): 'Op Ambon heb ik ook in een kamp gezeten met mijn vader en moeder. Mijn vader werd als soldaat overal ingezet: op Java, Sumatra. Ik herinner me het eerste transport vanuit Ambon, dat was in december 1950. Toen vertrokken de Nederlanders. Ze takelden vrachtwagens en ziekenwagens aan boord en namen alles mee naar Nederland. In 1951 vertrokken we zelf, maar in Jakarta hebben we nog drie maanden in een ander kamp gezeten voordat we aan boord gingen van de Kota Inten, die ons naar Nederland bracht. Ik was vijfeneenhalf en reisde met mijn ouders, mijn broer en mijn zus. Er waren ook mensen die kinderen achter moesten laten.'
Anneke Matulessy (1934): 'Ik heb dat ook gehoord, van de familie Hallatu. Die hadden vier kinderen en de oudste mocht niet mee. Heel erg vind ik dat.'
Siahaya: 'Aan boord waren er allerlei activiteiten. Touwtrekken, kussengevechten, we zagen dolfijnen. Ik herinner me dat het schip een week in Port Saïd lag vanwege een mankement; 's avonds keken mijn broer en ik aan dek naar films. In Port Saïd werden we nog gewaarschuwd: 'Er wordt gejat, kijk uit voor die Arabieren!' Er was al geroezemoes: sommige mannen wisten dat ze ontslagen zouden worden. Mijn vader zelf kreeg het pas in kamp Amersfoort te horen.'

Mike Siahaya (rechts) deelt herinneringen aan het Molukse kamp in Nuis. - Foto: De Verhalen van Groningen, Duncan Wijting
In totaal kwamen er ongeveer 12.500 Molukkers naar Nederland. Allardus van der Velde (1939): 'Het is wel toevallig dat er in diezelfde periode ook een hele stroom mensen Nederland verliet. 'Wil je een goede toekomst voor je kinderen, ga dan naar Canada,' zei de overheid. Of Australië, of Amerika.' Zo reisden er toen dus een heleboel mensen over de wereld.'
Eerste indruk
Anneke Matulessy werd in 1934 in Friesland geboren en trouwde in 1954 met een Molukker. 'Mijn man kwam aan in Amsterdam, met het enige schip dat niet in Rotterdam aanmeerde. Hij vond het spannend, hij was 21 jaar en keek zijn ogen uit. Alles was nieuw voor hem en hij was erg nieuwsgierig. Hij werd naar kamp Amersfoort overgebracht en van daaruit naar Beenderribben, een kamp bij het Overijsselse Steenwijk. Maar daar had hij het niet naar zijn zin. Het was oktober en koud, maar ze moesten buiten douchen. Toen is hij overgeplaatst naar Nuis.'
Siahaya: 'De eerste indruk van Nederland kregen we in de bus onderweg naar het kamp. Iedereen in de bus zat te huilen. De mannen huilden omdat hen net voor vertrek was gezegd dat ze ontslagen waren. Ze hadden al hun militaire spullen in moeten leveren. Daar gingen we, door de weilanden van het Westland. Ik herinner me nog goed de stank van mest. Nuis vonden we een mooi kamp.'
Cultuur
Matulessy: 'Ik was een meisje van een jaar of zestien toen we naar het kamp in Nuis gingen. Ik was met een vriendin bij haar oma. Die zei: 'jullie mogen niet die kant uit, want daar zijn de Ambonezen en die steken met messen.' Natuurlijk gingen we daar toch heen. Bij de poort stonden een paar jongens, die zwaaiden en lachten. Toen zijn we teruggelopen en hebben we kennisgemaakt.
Er werden speciale avonden voor Molukkers gehouden, met zang, dans en andere optredens en op één zo'n avond zag ik hem. Hij speelde ukelele en had een heel lieve lach. Ik ben in 1954 getrouwd, in het kamp.'
'Mijn man werd door mijn kant van de familie goed ontvangen. Mijn vader was al overleden en mijn moeder was niet zo streng meer. Ze zijn altijd heel vriendelijk voor hem geweest. Discriminatie heb ik eigenlijk ook niet meegemaakt, op een enkele keer na. Op een keer stapte ik met mijn zoon in de bus en ik stempelde voor twee af, terwijl mijn zoon alvast doorliep. Maar die werd door de chauffeur in zijn kraag gegrepen en terug getrokken. 'Zeg, die hoort bij mij!' riep ik. Ze moesten bij mij niets proberen, want ik zat er zo bovenop.'
'Ik ging in het kamp wonen en dat was een hele verandering. Het voelde daar veel fijner dan thuis: dat warme, dat lieve...' Matulessy wordt er emotioneel van.
'In het begin in het kamp was het wel wennen. Mijn man wilde dat ik mij tussen de mensen van zijn cultuur goed voelde. Hij wilde dat ik de adat, de leefregels, goed leerde kennen.'
'Op een keer was er een vergadering in de kantine van het kamp. Ik verstond nog niet veel Maleis, maar ik ging toch mee, al wist ik niet waar het over ging. De president in ballingschap kwam op bezoek en er werd veel gepraat, totdat ze ineens allemaal tegelijk riepen: 'Mena! Muria!', zoiets als 'één voor allen, allen voor één'.'
'Ik moest ook van alles leren over de pela. Dat is een soort broederschap, een verbond tussen verschillende dorpen en families. Mijn man legde uit: 'die zijn pela van ons, daar mag je geen 'nee' tegen zeggen.' Ik heb allerlei gewoontes geleerd en overgenomen. Nu voel ik me als het ware een Molukker bij hen.' Andere bezoekers beamen geestdriftig dat 'tante Anneke' gewoon Moluks is en de taal zelfs beter spreekt dan zijzelf.

De VIVO-winkel van de familie Lieffering, waar veel Molukkers hun boodschappen deden. - Foto uit: Teade Smedes, Tussen belofte en teleurstelling bloeide een nieuw bestaan
Tjoeka en telor
Aaltje Lieffering (1935) kwam in 1957 in Nuis om samen met haar man de kruidenierswinkel van haar schoonmoeder over te nemen. 'Opoe was alles voor de Ambonezen, en mijn man ook. Hij heette Tjerk, maar zij noemden hem Jan.'
Eli Soumokil (1948): Nee hoor, wij noemden hem Tjeret, 'ketel'. 'Ga even naar Tjeret,' zeiden onze ouders.'
Lieffering: 'De Molukkers kwamen boodschappen doen bij ons in de VIVO-winkel. Ze kregen eten uit een centrale keuken, maar die rijst lustten ze vaak niet, die was niet op hun manier klaargemaakt. Dus dan kwamen ze bij ons. Mijn schoonmoeder had al snel allerlei exotische producten in de winkel: kokos – maar zij zeggen klapper – lange pepers en trassi, dat rook heel vies. Maleis leerde ik ook: tjoeka voor azijn, telor voor ei.'
Soumokil: 'Mevrouw Frans sprak geen Nederlands en ging een keer naar de winkel. Daar ging ze uitbeelden dat ze eieren wilde hebben: hurkend en fladderend riep ze 'toktok!' en ze wees op haar achterste, haha!'
Lieffering: 'We hadden verschillende soorten rijst, balen vol: droog, nat, klef. Rijst was heel belangrijk voor hen. Als er feesten waren, ging mijn man er met een platte kar heen om de boodschappen te brengen: rijst, bier en andere ingrediënten. Ik ben één keer op een bruiloft in het kamp geweest. Dat vond ik zo prachtig! Maar zelf ben ik niet anders gaan eten. Als ik eraan kon verdienen, was het goed. Maar ik ben altijd een aardappelmens gebleven.'
Contact
Allardus van der Velde: 'Ik woonde in Boerakker en de Ambonezen kwamen heel vaak bij ons in het dorp. Er was een muziekclubje en zij konden dat heel goed, met ukelele, gitaar en banjo en zo. Op den duur bestond het gezelschap half uit Molukkers en half uit Nederlanders. In de protestantse kerk van Boerakker kwamen ze ook optreden met koren.'
Soumokil: 'In het kamp hadden we een mannenkoor, een vrouwenkoor en volgens mij ook nog iets voor de jeugd.'
Van der Velde: 'Er kwamen veel mensen uit Nuis bij ons. Soms was er wel twee keer per week iets de doen. Dat was veel in die tijd!'
Soumokil: 'Toen we vertrokken uit het kamp, naar de stenen huizen, werd het wel wat minder.'
Van der Velde: 'Een van mijn collega's draaide altijd Indische muziek uit de kampong. Ik vond dat wel mooi. En voor mijn werk moest ik veel bij mensen langs. Als ik dan rond etenstijd bij Molukkers kwam, dan kreeg je van die geuren echt zin in eten! Zulk eten waren we hier natuurlijk niet gewend.'

Jacob Matahelemual vertelt over het kamp in Nuis. - Foto: De Verhalen van Groningen, Duncan Wijting
Opgroeien in het kamp
Veel van de aanwezigen kijken terug op een fijne jeugd. Eli Soumokil: 'Het was een groot kamp, waar mensen van verschillende achtergronden en eilanden woonden. Er waren geen grote conflicten. Alleen bij de kinderen: we gingen met de voorste barakken samen vechten tegen de achterste. Dan speelden we Ivanhoe.'
Gerard Matulessy (1958): 'Het was leuk spelen, maar als er ruzie kwam, dan zeiden ze tegen mij dat ik niet meer mee mocht doen. Ik was een blanda, omdat mijn moeder Nederlands was.'
Anneke Matulessy: 'Hij mocht soms niet meedoen en werd dan uitgemaakt voor halfbloed. Op een keer kwam hij mij vragen: 'mama, waarom ben jij niet bruin?''
Soumokil: 'Toch hing er een fijne sfeer, je kon er echt kind zijn. Ik herinner me hoe we voor wat zakgeld wasknijpers maakten voor Kok uit Nietap. En de vaders gingen aardappels rooien, later, toen ze mochten werken.'
Jacob Matahelemual (1948): 'In het kamp kwam Sinterklaas op bezoek, iets wat we nog niet kenden. Ik was altijd de stoutste.'
Soumokil: 'Ja, jij doerak! Je moest huilen.'
Jacob Matahelemual (1948): In het kamp sprak ik alleen Maleis. Ik was heel blij dat de kleuterjuf mij een beetje kon verstaan. Nederlands leerde ik pas op school.'
Lieffering: 'Maar bij ons was dat net zo. Wij leerden ook pas Nederlands op school, want thuis ging alles in het Gronings.'
Paul Pattiapon (1947): 'De Oost-Groningers spraken allemaal dialect met elkaar. Voor ons klonk het een beetje als 'oink-oink'.
Van der Velde: 'Westerkwartiers is ook iets heel anders dan Overdaips.'

De kinderen van Kamp Nuis wachten vol spanning op het bezoek van Sinterklaas. Half achter de kachel: Eli Soumokil. - Foto uit: Teade Smedes, Tussen belofte en teleurstelling bloeide een nieuw bestaan
Vertrek
Ook in Nuis bleven, zoals in vele andere kampen, koffers onuitgepakt in de hoop op terugkeer naar een eigen Molukse staat. Toen duidelijk werd dat die droom steeds verder van de realiteit kwam te staan, werden de kampen afgebroken en de Molukkers verhuisden, soms gedwongen, naar (nieuwbouw)wijken.
In 1960 vertrok de eerste groep Molukkers het kamp om in stenen huizen te gaan wonen. Anneke Matulessy: 'Je kon je aanmelden en als het huis klaar was, kon je wat spullen uitzoeken. Wel alles van de goedkope soort: vloerbedekking, vitrage. De kinderen zagen het stenen huis en vonden het prachtig. In de barakken was het klein, koud en gehorig. Maar voor mezelf gesproken ging ik er eindelijk op vooruit. Bij mijn ouders thuis was nog geen elektriciteit en nog geen stromend water. We kregen in Hoogkerk een douche en een porseleinen wc. Mijn zussen waren soms jaloers: 'En toch is ze met een Molukker getrouwd!' Zij hadden nog toiletten met emmers.'
Pattiapon: 'Het gros van de mensen ging in Marum wonen. Een paar naar Hoogkerk en een paar naar Groningen. De meesten bleven hier. Je verloor je vrienden van het kamp niet direct uit het oog.'
'We waren in één dag verhuisd. De spullen die we hadden, moesten we inleveren en alles werd voor de deur uitgeladen. 'Zie maar hoe je het binnen krijgt!''
Soumokil: 'Voor die Nederlanders waren die kasten nog wel te tillen. Maar wij zijn een stuk kleiner.'
Pattiapon: 'Sommige mensen voelden wel weerstand en wilden niet naar een stenen huis. Maar we konden er toch niets aan doen. Ze zeiden: 'ze hebben ons al verneukt, dus laten we maar gaan.' Bij de mensen in de Carel Coenraadpolder heerste een heel andere mentaliteit: 'Wij zijn KNIL en wij blijven KNIL.' Daarom verzetten zij zich zo.'
Pieter Anthony (1955): 'Ze dachten dat ze hun KNIL-rechten zouden verliezen als ze naar een woonwijk gingen. In Hoogkerk woonde een man die altijd in zijn uniformjas is blijven lopen.'
Siahaya: 'De eerste generatie is inmiddels gestorven. Ze hebben het niet gemakkelijk gehad, hoewel ze wel leuke en mooie dingen hebben meegemaakt. Zelf ben ik al vroeg uit het kamp weggegaan. Ik was een raddraaier en ging in 1960 naar een internaat. Ik heb veel meegemaakt in de oorlog op Ambon en dat draag ik nog elke dag met me mee.'
Anneke Matulessy: 'De meeste mensen bleven ook in de wijken met elkaar omgaan. Het was zo'n hechte gemeenschap. De ouderen bleven ook dicht bij elkaar. Op den duur zijn we verhuisd naar een Nederlandse wijk, want mijn man had er genoeg van. Toen kwam ik erachter dat ik eigenlijk alleen maar Molukkers kende!'
Allardus van der Velde: 'Voor ons gingen die verhuizingen heel geruisloos. We hebben ook nooit iets gehoord van wrijving tussen de Molukkers en de Nederlanders. Er werd in Marum altijd hoog opgegeven over de Ambonezen. Op school was mij geleerd dat zij net zo goed Nederlanders waren. Ik heb me wel eens kwaad gemaakt: er was hen veel beloofd en er is niets van waar gemaakt. Zij hebben gevochten voor ons Nederland.'
Afgebroken
Nadat de laatste bewoners in 1964 waren vertrokken, werd het kamp afgebroken. Lieffering: 'Mijn man, die altijd met de boodschappen door het kamp liep, heeft de klok meegenomen werd toen het kamp werd afgebroken. Hij had er heel goede herinneringen aan. Elke zondag als dat klokje luidde, zei hij: 'Straks ook kerk.''
Soumokil: 'Eigenlijk was het geen klok, maar een granaathuls. We hebben hem een paar jaar geleden aan het Moluks Museum geschonken. Dat was een heel mooi moment, die schenking. We zaten in de woonkamer te wachten en degene die de klok ophaalde van achter, liet hem klinken. We werden er een beetje emotioneel van.'
Lieffering: 'Mijn man was altijd zó op het kamp, die had dat vast heel mooi gevonden.'
Soumokil: 'We hebben de dominee erbij gehaald, samen gebeden, hij heeft de klok gezegend en daarna hebben we hem overhandigd aan het Moluks Historisch Museum. Maar misschien komt de klok nog weer terug naar Nuis. We hebben namelijk in 2017 een oude barak teruggevonden in Jonkersvaart, die daar gebruikt werd als stal. Er zijn plannen om de barak te verplaatsen en er een monument van te maken, of een museum. We hebben zoveel meegemaakt hier, dat moeten we bewaren voor volgende generaties.'

Er werden veel herinneringen opgehaald aan kamp Nuis tijdens het verhalencafé in de bibliotheek van Marum. - Foto: De Verhalen van Groningen, Duncan Wijting