Grensland

1950

De Ambonezen komen

Onverwachts komen mijn zus en zwager de keuken binnen. Gezellig! Dan delen we het eten. Er is genoeg voor iedereen. Ondertussen praten wij over van alles. Over wat ons nu bezig houdt en ook het verleden komt wel eens aan de beurt. Wij zijn in hetzelfde gezin groot geworden, maar er zit een leeftijdsverschil van zestien jaar tussen ons. Wij leefden daardoor elk in een andere tijd en beleefden de dingen die gebeurden elk op onze eigen manier.

Al pratende komen wij bij het onderwerp ‘Ambonezen’: de kinderen in de klas, hun manier van leven in het kamp ‘Nuis’ (een voormalig strafkamp voor NSB’ers waarin ze woonden) en later in hun woonwijk en de feesten, waarop wij welkom zijn. Wij herinneren ons namen als: Willy Nahumury, Frits Lesilolo en Inez Wattimena. We noemen er zo een paar op. Deze kinderen uit een ander land, van een andere cultuur, hebben vooral aan mijn leven in dat kleine dorp in de vijftiger jaren iets toegevoegd. Waar kwam je in die tijd? Soms ging je met de bus naar Groningen of Ezinge en met vakantie naar Schiermonnikoog. Een enkele keer met de trein, samen met mijn vader naar Zwolle, maar iemand uit een ver land ontmoeten en dan ineens zoveel en zo anders, dat maakt grote indruk.

Gekleurde vestjes

Ik zit in de derde klas bij meester Blom wanneer de Ambonezen komen. Van de problemen weten wij niets. We weten slechts dat er nieuwe kinderen in de klas komen, dat ze bruin zijn en wij ze niet mogen uitlachen. Meester Blom houdt hier een hele preek over. Ik vind het fijn bij deze meester in de klas. Hij is jong en vrolijk. Wij krijgen aardrijkskunde en geschiedenis; de wereld wordt wat groter. Rond deze tijd komen de Ambonezen. Spannend! Ze komen bij ons in de klas, er valt wat te beleven. Helemaal uit dat warme land naar het koude Nederland. Ze hebben niet eens warme kleren. Die liggen echter al voor ze klaar, in het gebouw achter de kerk, waarin ook de nieuwe kleuterschool is gehuisvest. Wanneer ik mijn broertje ophaal, kijk ik even naar binnen. Er liggen stapels kleren voor groot en klein waaronder van die mooie vestjes. Ze zijn er in alle kleuren; groen, rood en blauw met geborduurde bloemen. O, als ik eens zo’n vestje had! Dan zou ik de groene kiezen. Die ik heb is ook mooi. De tantes hebben hem gebreid en er ook bloemen op geborduurd, maar deze komen uit de winkel en zijn veel mooier.

Spannend

Wij krijgen in de derde klas ook handwerkles, omdat wij meisjes zijn. De jongens timmeren en figuurzagen bij meester Blom. Ze zingen er soms bij. Maar wij moeten naar Juffrouw van der Kuip, naar dat nare sombere lokaal om te leren breien met ijzeren naalden en stijf katoen. Het gaat niet vanzelf; de steken vallen er steeds af of er komen er meer bij en wanneer dit lapje af is, probeert de juffrouw er een inktlap van te maken. Dan ben je toe aan de geborduurde boekenlegger. Maar deze middag denken wij niet aan onze plichten. Nee, want de Ambonezen komen en wij zitten aan de goede kant. Tussen de school en de kerk is het pad naar het gebouw achter de kerk en wij kunnen het zien! Spannend hoor! Ja, daar komen ze met een grote bus. Ze stappen uit; rijen mensen, bruine mensen met donker haar, mannen in een legeruniform, vrouwen in vreemde kleren en wat veel kinderen! Wie zou er bij ons in de klas komen? We verdringen ons voor het raam. Juffrouw van der Kuip kan niets meer met ons beginnen en kijkt dan zelf ook maar mee.

Kootje

De volgende dag komen de kinderen op school. Wij zitten al in de klas en dan gaat de deur open: het is meester Kooistra met een rijtje kinderen achter hem aan. ‘Deze kinderen komen bij jullie in de klas, wees er wat aardig tegen’, zegt hij. En wat wij toen heel gewoon vonden: je kunt met deze vreemdelingen uit een ver land gewoon Nederlands praten. Ze behoren tot een ander ras, hebben een andere cultuur, maar beheersen wel de Nederlandse taal. ‘Hoe heten jullie?’, vragen wij. Elk noemt zijn naam. Wat een vreemde achternamen. Alle kinderen gaan naar hun plaats. Er staat nog een meisje. O, ze heeft mijn vestje aan, het groene. Ik had het kunnen weten. ‘Hoe heet jij?’, vraag ik haar. Jacoba, antwoordt ze. Meester Blom kijkt moeilijk. ‘Jacoba? Wij hebben het hier net over Jacoba van Beieren gehad met de geschiedenisles. Jacoba is zo’n lange naam, weet je wat? We noemen jou Kootje’, beslist meester Blom. Ik dacht: wat erg, je bent in een vreemd land, je bent alles kwijt en nu pakken ze je naam ook nog af. Kootje knikt, heeft geen weerwoord en zelfs nu, vijftig jaar later, heet ze nog Kootje.

Kamp Nuis

We leren met de kinderen omgaan en zij vertellen over hun land. Na een paar weken gaan we met een meisje mee naar haar huis, naar het kamp ‘Nuis’. Wat een vreemde wereld is dat daar! Hun manier van leven op Ambon hebben ze hierheen verplaatst. Nu zie, hoor en ruik je hun gewoonten, zo anders dan ons dorpse gedoe. De vrouwen zitten bij elkaar te praten, vaak in hun eigen taal: het Maleis. Of ze staan te koken en te bakken. Vreemde geuren stijgen op. Alles is heel anders dan bij onze moeders thuis, maar als wij mogen proeven is het wel lekker. De Ambonese moeders lopen in vreemde, dunne kleren rond, ook wanneer het koud is, en de meeste vaders dragen nog het uniform van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Ze slapen op stapelbedden en daaronder staan de koffers klaar om weer terug te gaan naar Ambon. De hoop leeft bij hen om daar hun eigen republiek te hebben. Wij krijgen van alles aangeboden, de mensen zijn aardig, we leren een paar woordjes Maleis en eten vreemde soorten koeken met onbekende vullingen. Dat is weer eens wat anders dan een boterham met bruine suiker! Wanneer er een feest is mogen wij ook komen. We fietsen er met een grote club heen en kijken onze ogen uit. Dit lijkt in geen enkel opzicht op de uitvoering van de zang in het gebouw achter de kerk met bazar. Er is volop eten, de muziek is mooi en ze kunnen prachtig zingen en dansen Heel sierlijk. Het is proeven van een andere cultuur. Zo sterk leef ik mij in deze wereld in dat er geruime tijd een vervolg op het dagelijkse avondgebedje komt om ook zo’n mooi bruin vel.

Geen terug

Nu is het vijftig jaar later. De koffers onder de bedden zijn niet gebruikt voor de terugreis naar Ambon. Er zijn en er komen problemen en langzamerhand verdwijnt de hoop. Het kamp ‘Nuis’ is niet meer in gebruik. In het dorp Marum hebben de Ambonezen hun eigen wijk met een kerk en verenigingsgebouw. De naam Ambonezen is inmiddels vervangen door Molukkers. Kootje woont nog steeds hier en Inez is naar Ambon geweest. Een enkeling probeert daar nog weer een bestaan op te bouwen, maar er heerst armoede en er zijn slechte sociale voorzieningen. Nee, er is geen terug meer, voor de meesten is er geen plaats.