Thuis in Groningen

1942 - zondagochtend net buiten Loppersum

Anna wordt wakker van een houtduif in de appelboom. Hij klappert met zijn vleugels en begint dan eentonig te koeren. Het is net licht en onwaarschijnlijk stil in huis. Het is zondag, niemand hoeft vroeg op en zo te horen is zelfs moeder nog niet in de keuken.

Ze komt zachtjes overeind om haar zussen niet wakker te maken. Aafke, aan haar linkerkant, ligt op haar rug met haar armen gekromd boven haar hoofd. Ze snurkt een beetje en er loopt spuug over haar wang. Aaltje ligt aan de andere kant, helemaal op het randje van het bed. Zij ligt altijd op haar zij met haar knieën opgetrokken, haar zwarte krullen vallen over haar gezicht.

Anna wurmt zich voorzichtig onder haar dekens vandaan en schuift dan naar het voeteinde van het bed, zodat ze niet over een van haar zussen hoeft te klimmen. Ze rilt als ze op de koude planken staat en pakt snel haar jurk en kniekousen van de kruk naast Henks ledikantje. Ze kan hem niet zien, hij ligt helemaal onder de dekens maar ze hoort hem zachtjes smakken. Ze glimlacht, zelfs als hij slaapt denkt hij alleen maar aan eten. Misschien droomt hij van de stamppot appels die moeder beloofd heeft vanmiddag te maken. Anna mocht gisteravond de weckpotten met varkensvlees alvast uit de kelder halen. Ze was trots op deze taak want de potten met vlees zijn zwaar en moeder had haar dit karweitje nog niet eerder toevertrouwd. Dat was iets voor haar grote zussen of broers. Zij mocht alleen met de aardappels sjouwen. ‘Die gaan niet kapot als ze vallen kind’, zei moeder dan.

Anna had er een hekel aan om aardappels te halen. De piepers werden aan het eind van de zomer in een grote dichte kist gestort die in de kelder stond. Deze kist stond op pootjes en had een schuine bodem. Aan de voorkant zat een luikje om de aardappels tegen te houden. Als ze het luikje opendeed zouden ze er vanzelf uit moeten rollen maar dat deden ze eigenlijk nooit. Ze moest ze meestal een beetje grabbelen om ze in de zinken emmer te krijgen. In het begin van het seizoen was dit nog niet zo erg maar hoe later in het jaar, hoe meer kans op een verrotte aardappel. Die verrotte waren zacht en slijmerig en omdat ze niks kon zien, greep ze er meestal vol in. De weeë lucht bleef nog uren onder haar nagels zitten, hoe hard ze ze ook boende bij de pomp.

Anna schiet in haar jurk en sluipt met haar kousen in haar hand de gang op. Als ze de slaapkamerdeur zachtjes dichtdoet, is het opeens pikdonker vanwege de verduistering. Vader had de ramen in de slaapkamers niet willen afschermen, hij beweerde dat ze allemaal de hele dag in bed zouden blijven als ze de zon niet zagen opkomen, maar voor de ramen in de kamer zit zwart papier geplakt en de vensters in de keuken zijn afgesloten met luiken. Er valt geen spoortje licht in de gang. Anna tast met haar rechterhand langs de muur en loopt richting keuken. Eerst strijken haar vingertoppen langs de deur van de slaapkamer van Roelf en Harm. De deur is glad want alle verf zit er nog op. Dan voelt ze weer een stukje muur en daarna een muf koud gat omdat de kamerdeur open staat. Er is daar geen verwarming en ze gebruiken de kamer ’s winters niet. Snel verder. Weer een stuk muur en ja daar is de deur van de keuken. Die is ruw want de blauwe verf bladdert langzaam af.

Ze glipt de donkere ruimte in en bibbert langs de tafel. Op de tast vindt ze een van de ramen en trekt een luik open. De lucht is prachtig oranje geworden, er hangt een beetje mist rond het slootje. De haan zit op het hek bij de moestuin en begint schor te kraaien. De kippen zijn nergens te bekennen, maar de geit steekt zijn kop al hongerig uit zijn hok. ‘Dag meneer Sikje’ fluistert Anna. ‘Ik kom je straks schillen voeren, hoor.’ Ze draait zich om en scharrelt naar de kookkachel. Die is nog een klein beetje warm van gisteren. Ze legt haar kousen erop en drukt haar billen tegen de zijkant. Hopelijk wordt moeder snel wakker om pap te maken.

Toelichting

"Mijn verhaal is gebaseerd op/gereconstrueerd uit de herinneringen van mijn drie tantes aan hun jeugd in een huis zo’n twee kilometer buiten Loppersum. Hun vader (mijn opa) was arbeider en ze woonden in een huis dat eigendom was van de boer, het was zeer vrij maar ook zeer armoedig. Ze leefden deels van de moestuin, opa was lid van een spekclub en zo was er af en toe vlees is huis. Melk kwam van de geit. Anna (Jellie) heeft ten tijde van dit verhaal 5 broers en zussen, dat zouden er uiteindelijk 11 worden, waarvan er een als baby overleed."


Bovenstaande tekst is ingezonden naar aanleiding van de schrijfwedstrijd 'Thuis in Groningen'. Onder het thema 'Thuis in Groningen' vind je meer verhalen van de schrijfwedstrijd.