75 jaar vrijheid

1500 tot 1945

Een koffer, een half zwijn en een schaapsherder: verhalen over Joods Winschoten

Op donderdag 27 februari werd in de bibliotheek van Winschoten een Verhalencafé gehouden. Het Verhalencafé werd georganiseerd door Stichting Folkingestraat Synagoge en De Verhalen van Groningen. Onderwerp van deze avond was ‘De Joodse gemeenschap in de Duits-Groningse grensregio’.  Vóór de oorlog kende Winschoten de op één na grootste Joodse gemeenschap van Nederland.

Een koffer, een half zwijn en een schaapsherder: verhalen over Joods Winschoten

 

 

Sanne Meijer van De Verhalen van Groningen opende de avond en heette iedereen welkom. Vervolgens introduceerde Liefke Knol het project van de Stichting Folkingestraat Synagoge in samenwerking met de Ehemalige Jüdisch Schule in Landkreis Leer. Het is een Oral History project waarbij op zoek wordt gegaan naar het Joodse leven in de Gronings-Duitse grensregio. Er zijn veel contacten geweest, zowel op familiair als op zakelijk vlak. Een bekend voorbeeld van een Duitse familie in Groningen is die van de familie Polak. In de Puddingfabriek in Groningen werd de fameuze Polak pudding tot vijftig jaar geleden gemaakt. Samen zijn de organisaties op zoek naar sporen van migratiebeweging over de grens. Nieuwe ideeën en verhalen worden verzameld voor korte films die gemaakt gaan worden en een reizende tentoonstelling van Leer naar de synagoge van Groningen. Ten slotte werd Willy van der Schuit aan het publiek voorgesteld. Willy van der Schuit mag een nieuwe museale inrichting voor de Synagoge van Groningen verzorgen en is daarvoor op zoek naar objecten met een verhaal.

Duitse Joden in stad en provincie Groningen

Stefan van der Poel is Historicus en heeft veel gepubliceerd over de Joodse gemeenschap in Groningen. Hij schreef onder andere het boek De betekenis van de Duitse Joden voor stad en provincie Groningen. Migratiebewegingen in de Eems-Dollard regio. Het fascinerende aan de provincie Groningen vindt hij de grote hoeveelheid Joodse gemeenschappen die er waren. In ieder dorp zijn wel sporen van het Joodse verleden te vinden. Het was de voornaamste plek, na Amsterdam, om heen te trekken voor Joodse migranten. Zo dicht bij de Duitse grens doet vermoeden dat er veel interactie is geweest tussen de Joodse gemeenschappen in Ost-Friesland en Groningen. Veel familienamen zijn in beide regio’s terug te vinden.

Hoe de beïnvloeding tussen beide regio’s zich voltrokken heeft is ingewikkeld. Het lijkt erop dat beide Joodse gemeenschappen relatief laat zijn ontstaan, ver in de 18e eeuw pas. Een belangrijk jaartal in dit verhaal is 1796. Tijdens de Franse Tijd werd een emancipatiedecreet uitgevaardigd waarmee aan Joden in Nederland het burgerschap werd geschonken. Dus vanaf dat jaar was er sprake van een juridische gelijkstelling. De culturele en religieuze verschillen met andere Nederlanders bleven bestaan. Daarna gingen veel Joden zich integreren in de Nederlandse maatschappij. Vanaf dan ontstaan er grote verschillen tussen de Duitse Joden en de Nederlandse Joden. In Nederland werden de Joden vanaf toen Israëlieten genoemd, als definitie van een aparte religie. In tegenstelling tot in Nederland werden in de Duitse staten de burgerrechten later weer ingetrokken.

De verschillen gingen vooral na 1850 uiteen lopen. In Nederland was de druk om te assimileren er nagenoeg niet. De Duitse Joden waren veel meer geassimileerd dan de Nederlandse. De Joden uit Duitsland vonden dat in Nederland veel meer werd vastgehouden aan het ‘Getto-bestaan’. Op hun beurt vonden de Nederlandse Joden dat de Duitse Joden zich gedroegen als ‘grote lui’. Dus de nabijheid van de grensregio had invloed, maar veel Duitse Joden zagen Groningen als tussenstation naar Amsterdam. Vanaf het begin van de twintigste eeuw, de jaren 1900-1910, lieten veel Joden in Groningen de koosjere regels los. Veel van hen gingen ook niet meer naar de sjoel. Overleveringen over het leven in de jaren voor de oorlog lopen erg uiteen. Zo gaven veel geïnterviewden aan dat de sjoel voor de oorlog vol zat, terwijl uit verslagen blijkt dat dit zeer waarschijnlijk niet het geval was. Het beeld van een toen nog bloeiende Joodse gemeenschap klopt niet. De Joodse traditie was eigenlijk al weg. Als aanvulling daarop vertelde iemand uit de zaal over de mobilisatie van het Nederlandse leger in 1939. Daarbij werd aangegeven dat er geen behoefte was aan rabbi’s om de mannen bij te staan.

<p>De Langestraat in Winschoten met rechts de winkel van Polak voor garen, band en modeartikelen. Foto Streekhistorisch Centrum Stadskanaal</p>

De Langestraat in Winschoten met rechts de winkel van Polak voor garen, band en modeartikelen. Foto Streekhistorisch Centrum Stadskanaal

Het koffertje van de familie Polak

Meneer T.M.Korte heeft een koffer meegebracht. Hij is in 1936 geboren en zijn opa werkte bij de fietsenfabriek in Oude Pekela. Toen hij daar tijdens de oorlog enkele mensen met een ster op hun kleding, zei hij als klein jongentje dat hij ook wel graag zo’n ster wilde.

Hij herinnert zich dat er een Joodse schoolmeester was, de heer Bamberg. Aan het begin van de oorlog kreeg hij les van hem, en na de oorlog nog een jaar. Hij gaf les aan de Kweekschool in de Oranjestraat in Winschoten.

Het bruine leren koffertje is van de zus van de heer Korte. Zij werkte bij de familie Polak aan de Burgermeester Venemastraat in Winschoten. Toen ze tijdens de oorlog op een ochtend bij het huis van de familie Polak kwam, waren alle deuren verzegeld. Ze mocht niet naar binnen, maar deed het toch. Ze heeft een koffertje ingepakt met kleren van de familie en is naar het station gegaan. Daar wilde ze het koffertje afgeven aan de familie, maar dat mocht niet. Uiteindelijk heeft ze het maar mee naar huis genomen. Niemand van de familie Polak is teruggekeerd.

Als kind wist ik niet wie er Joods waren en wie niet. We speelden allemaal met elkaar. Bij ons in straat woonden Bram en Sarah. Daar kwamen we ook veel over de vloer. Bram en Sarah leven nog. Zij zaten ondergedoken onder de Sint Vitusholtschool en later onder de Pfaff-fabriek.

De familie Bamberg

De volgende spreker is de heer Wil Sikkens uit Leek-Tolbert. Tien tot vijftien jaar geleden heeft hij met een werkgroep onderzoek gedaan naar gevluchte familie uit Duitsland naar Groningen. In veel stukken in het archief van Winschoten kwam hij de naam Bamberg tegen. Hij was onderwijzer op een Lagere School maar de Duitsers dwongen hem een Joodse school op te richten. Dus werd de heer Bamberg hoofd van de school voor Joodse kinderen uit Winschoten, Oude Pekela en Nieuwe Pekela. De zoon van meester Bamberg, de heer John Bamberg, leeft nog. Hij woont nu in het westen van het land, maar vertelde de heer Sikkens destijds dat de heer en mevrouw Bamberg ondergedoken hebben gezeten in het Blauwe Paviljoen in Zuidlaren. John zelf heeft wel in Westerbork gezeten, maar heeft de oorlog overleeft dankzij een secretaresse, wellicht die van Gemmeker. De geschiedenis van John Bamberg is te lezen in het boekje ‘Kiddo’, waarschijnlijk een bijnaam van John.  Het boekje is op internet niet terug te vinden. Dus het is mogelijk nooit gepubliceerd. Maar het is wel te vinden in de collectie van Herinneringskamp Westerbork.

Meneer Sikkens vertelt dat veel Joodse gezinnen vanuit Leer naar Groningen zijn gevlucht, maar dat de meeste van hen tóch in Westerbork terecht zijn gekomen.

Jiddisch en Bargoens

Volgende spreker is de heer Evert Jan Gresel. Hij is in 1944 geboren en vertelt over de verankering van het Jiddisch en Bargoens in de samenleving van Winschoten in die tijd. De vader van de heer Gresel werkte bij een Verf- en Glasgroothandel. Zijn vader werd niet tewerkgesteld in Duitsland maar moest de fabriek draaiende houden. Glas werd vervoerd in grote houten glaskisten met stro erbij in. Op een dag kwam er een glaskist vanuit Vlagtwedde aan bij de fabriek met vlees van een half zwijn er in. Net die dag kwam er een groepje van de Sicherheitspolizei met honden bij de fabriek. Toen zijn vader dat zag, schreeuwde hij in het Bargoens ‘Ga weg bij die hond, er zit vlees in die kist!’. Het werd meteen begrepen en liep met een sisser af. Zo werd het Bargoens ingezet om de Sicherheitspolizei te snel af te zijn.

Fatsoen

Er komt een vraag vanuit de zaal over de onderduik van Duitse Joden. In Nederland zijn heel veel Joden gedeporteerd. De vraag is waarom er niet meer zijn ondergedoken. Stefan van der Poel antwoord dat juist veel Duitse joden zijn ondergedoken. In Groningen waren al heel vroeg in de oorlog deportaties. Al op 10 juli 1942 ging het transport van de stad Groningen naar verschillende werkkampen. Veel Joden zijn die dag zelf naar het station gelopen, slechts enkelen doken toen al onder. Zoals Loe de Jong schreef ‘zijn ze aan hun fatsoen ten onder gegaan’. Wel kwamen duizenden Groningers naar de stations om te protesteren tegen de wegvoering van de Joodse mannen. Zo werden eerst de Joodse mannen allemaal geïsoleerd. Ze waren eigenlijk een soort gijzelaars voor alle gezinnen die achterbleven. Op 2 oktober 1942 zijn ook de vrouwen opgepakt, zij gingen rechtstreeks naar Westerbork. De meeste Joden waren relatief arm. De Joodse buurt in Groningen was een arme buurt. Onderduiken kostte heel veel geld. De meeste Joden hadden dat geld niet.

Onderduiken als schaapsherder

Volgende spreker is Heiman Bollegraaf. (In de zaal zitten ook twee verre familieleden van hem, twee nichten van de familie Bollegraaf.) Hij is zelf na de oorlog geboren, maar kan beamen dat onderduiken heel duur was. Het kostte wel tachtig gulden per persoon per week. Het was ter vergoeding, maar het was ook risicogeld.

Hij had een Joodse vader die in Oude Pekela woonde. Hij was geboren in 1926. Hij was helemaal geïntegreerd in de samenleving maar ging niet op zaterdag naar school. Zijn familie zat in de handel van lompen, konijnenvellen etc. Zijn vader was de jongste van vijf broers. In 1939 verhuisden ze met z’n allen naar Emmen. De geruchten over de concentratie- en vernietigingskampen waren ook zijn familie bekend, en daarom meldde alleen zijn oma zich. Zijn opa en vader en ooms zijn allemaal ondergedoken. Eén van hen is in 1944 opgepakt en op 15 april 1945 in Dachau omgekomen. De rest van hen heeft de oorlog overleefd.

De eerste paar dagen zaten de familieleden allemaal op hetzelfde adres ondergedoken, maar al snel zaten ze overal. Zijn vader zat deels ondergedoken bij een boerderij bij het Schonebekerveld, een moerasgebied. Op de boerderij woonde een gezin met 16 of 17 kinderen. Daar werd hij schaapsherder en liet hij iedere dag de schapen grazen. Toen op een dag de Duitsers kwamen, kwam één van de kinderen hem waarschuwen en is hij gevlucht. Daarna heeft hij nog 9 maanden onder een school ondergedoken gezeten in Witteveen, samen met enkele andere mannen. Na de oorlog woonde er iemand anders in hun woning in Emmen, en ook hun pakhuis in Coevorden was ingenomen. Na de oorlog is zijn vader met een niet-Joodse vrouw getrouwd. Heel af en toe heeft hij gezinsleden bij wie hij ondergedoken zat, nog opgezocht. Toen hij 74 was, wilde hij nogmaals bij enkelen van hen langs. Zijn vrouw leek dat geen goed idee, maar hij deed het tóch.

Zelf kwam Heiman er pas op zijn tiende achter dat hij Joods was. Hij werd toen uitgescholden op de Lagere School in Appingedam. Leden van de familie Bollegraaf wijzen op het bestaan van de Bolly Band. Er bestaat een foto van vlak voor de oorlog waar de band op staat.

T-shirt met een boerderij erop

Volgende spreker is Bert Stukje uit Veelerveen. Zijn tante is inmiddels tachtig, maar kan nog veel vertellen over de oorlogsjaren. Ze woonde met haar familie met zes kinderen op een boerderij en bij hen zaten vijf of zeven mensen ondergedoken. Ze was toen nog maar vier jaar maar weet zich nog veel te herinneren. Zo moest zij vaak op de tafel staan om de familie te waarschuwen als er ‘vreemd volk’ aan kwam. Hij bevestigt het verhaal over de betaling van onderduikers. Bij zijn tante zaten zeven mensen ondergedoken, daar kregen ze aan het einde van de oorlog 4000,- gulden voor.

Vijf jaar geleden ging zijn tante naar Israël met haar zoon. Hoewel de controles op het vliegveld normaal gesproken heel streng zijn, mocht zij overal zo doorlopen. Op het vliegveld in Israël werd ze opgewacht door 26 nabestaanden van de onderduikers. Allemaal hadden ze een blauw T-shirt aan met een afbeelding van de boerderij erop. Speciaal voor haar komst hadden ze vrij genomen van hun werk. Voor haar vader is een boom geplant. 

Verhalencafés

Stichting Folkingestraat Synagoge en De Verhalen van Groningen organiseerden in februari en maart 2020 een tweetal Verhalencafés over de Joodse gemeenschap in de Duits-Groningse grensregio. De Verhalencafés vonden plaats in de bibliotheek van Winschoten en in het Forum Groningen in de stad. 

Het project van de SFS en de EJS over de Joodse gemeenschap in de grensregio wordt ondersteund vanuit INTERREG V A Programma Deutschland-Nederland met een subsidie van € 200.000,00 uit het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling.