Thuis in Groningen

Altijd de Olle Grieze kunnen zien

Ben ik import of een Groninger? Een simpele vraag waar ik geen simpel antwoord op heb. Ik was altijd een beetje van beide en daarom beide niet helemaal. Mijn herkomst is laten we zeggen een beetje ambigu. Als jong volwassene bespeurde Randstedelingen bij mij een afgeknepen ’N’. ‘Jij komt zeker uit het Noorden', zei men dan. Noordelingen hoorden mij aan en oordeelden al snel: 'Jij komt hier niet weg'. Ik vroeg mijzelf af: 'waar hoor ik dan thuis?'.

Altijd de Olle Grieze kunnen zien

Mijn ouders waren import. Mijn vader, geboren in Amsterdam, groeide op in Arnhem. Hij ontmoette mijn moeder die met haar familie uit Nederlands Indië was gerepatrieerd. Het ouderlijk huis in Arnhem werd in februari 1944 na een afgeblazen missie per abuis door Amerikaanse vliegtuigen platgebombardeerd. Mijn grootouders bouwden in Utrecht een nieuwe huiselijke kring op. Ik denk dat mijn vader zich daar thuis voelde. Hij had de laatste oorlogsjaren geen onderwijs gehad. Direct na de oorlog deed hij een soort spoed-HBS en ging daarna biologie studeren. Dat was in Groningen bij de grondlegger van de ethologie, Nico Tinbergen. Het nieuwgebouwde Biologisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen stond aan de Kerklaan in Haren. Twintig jaar later en op een steenworp afstand werd het huis aan de Molenweg mijn ouderlijk huis. Misschien kwam het door de strenge bakstenen bouw, maar thuis had voor mij in enig ander Harens huis kunnen zijn.

Mijn moeder is geboren, zoals Ramses Shaffy het omschreef 'in een land met een ander licht'. Haar vroegste jeugdherinneringen waren van de plantage waar mijn opa het beheer voerde. De geuren en geluiden van de omringende jungle drongen door in haar slaapkamer en kinderdromen. Als meisje ging zij naar een op grote afstand gelegen kostschool. De oorlogsjaren bracht zij door in een Jappenkamp. Na de capitulatie van de Jappen was er voor de belanda’s geen plek meer in het land waar het koloniale juk werd afgeschud. In 1946 kwam mijn moeder daarom als repatriante naar ons koude, haar onbekende, kikkerlandje. Zij heeft zich in Nederland nooit thuis gevoeld.

Mijn ouders kochten, zodra het bescheiden salaris dat mijn vader als wetenschappelijk assistent ontving dat toeliet, een nieuwbouwwoning aan ‘de goede kant’ van het spoor in Haren. Ik was de eerste die in de nieuwbouw van de Remmingaweg geboren werd. Haren stond toen op de drempel om van een gemoedelijk dorp te groeien naar een middelgrote forensengemeente onder de rook van Stad. Daar geboren en getogen kan ik toch niet zeggen dat ik mij Harenees voel of voelde. Ik voelde mij… tsja, een beetje onbestemd.

Haren is nu Groningen geworden. Zowel Stad als provincie. Toch was Haren altijd een Drents dorp. Een dorp gegroeid rond een es op de Hondsrug. Veel Drentser kan het niet worden. Toen ik een jonge jongen was sprak men in Haren ABN of een Nedersaksisch dialect dat eerder Drents dan Grunnegs was. Had dat oude Haren al een geografische band met het hooggelegen land op de Groninger zeeklei, dan werd die gevormd door de Aa en de Hunze.

Technisch gesproken is trouwens ook Stad een Drents esdorp. Twee esdorpen eigenlijk. Net als Haren waren die gelegen op de Hondsrug. Op het noordelijkste puntje omgeven door klei, maar onmiskenbaar op het zand en niet op de klei. 

Als socioloog hoor ik dit niet te zeggen, maar bepaalt jouw geboortegrond niet ook wie jij bent? Net als de vraag of ik import ben of niet, hangt mijn hele leven ook die vraag in de lucht. Hoe ben ik nu echt geaard? Ben ik er één van het zand of eentje van de klei? Los en gemakkelijk als een handvol zand of stug en zwaar als een kluit vette klei? Ik zie het langzaamaan steeds duidelijker. Ik heb een dubbele aarding. Op de dijk glijdt mijn oog over de Wadden die enkel horizon lijken en landinwaarts over strakke ploeglijnen in glimmende klei die tot aan de einder reiken. De wind waait mijn hoofd leeg en zet mij met beide voeten op de vruchtbare grond. Ik vul mijn longen met zilte lucht en kan de hele wereld weer aan. Dit is mijn thuisbasis.

In het Noordlaarderbos leun ik tegen een oude boomstam en tuur naar de kruinen boven mijn hoofd. Diezelfde wind laat Douglas en eik ruisen. De roffel van een specht, de kreet van een havik en het geruzie van de boomklevers hangen tussen de boomstammen. Ik ontdek de plek waar dassen opnieuw zand uitgegraven hebben voor een nieuwe kinderkamer in hun oude burcht. Mijn hoofd vult zich met de aardse aroma’s van het bos. Mijn hart stijgt op en fladdert onder de boomkruinen. Ik ben hier buiten en thuis tegelijk.

Je zou kunnen zeggen dat Groningen, nu ik er mijn hele leven lang gewoond heb, dubbel aardig voelt. Ik hou van het zand en ook van de klei. Ik hou van Stad en van Ommeland. Ik houd van het land en ook van het water. Dat laatste misschien nog wel het meest. Waar op de wereld ik ook ben, op het water voel ik mij altijd extra thuis. Geef mij een bootje en vaarwater en je hebt geen kind meer aan mij. Nou heeft Groningen ook nog eens een keer meer water om je thuis op te voelen dan veel mensen denken. Vooral in een kano ligt er kilometer na kilometer aan prachtig vaarwater in de provincie. Ik peddelde er heel wat af op maar en meer. Voer door vaarten en over kanalen. Beleefde machtige avonturen varend op het Wad. Zag bij de oversteek naar ’t Ailand dat er wél iets boven Groningen gaat. Ontdekte dat er tussen de slikken van de Dollard de meest schitterende natuurtaferelen te vinden zijn. Allemaal machtig mooi. En weet je? Nu we het er toch over hebben, als ik nou een rivier zou mogen zijn, dan zou ik de Hunze willen zijn. Alleen al omdat de Hunze de enige echte Noord-Nederlandse rivier is. Ontsprongen uit het veen dat op het Drentse zand ligt. Gevoed door duizendjarig kwelwater dat ooit neerregende op de Hondsrug. Noordwaarts meanderend in slingers die allengs ruimer en ruimer worden. Die traag en breed tussen dijken van klei en kwelderruggen haar weg naar de zee vindt. Vond moet ik zeggen. Want toegegeven, het kost wat moeite die rivier in deze tijd van bron tot monding te zien. Ze is door menselijk ingrijpen op zijn zachtst gezegd nogal gemankeerd. Wie er echter oog voor heeft, die ziet haar bescheiden schoonheid. Er zijn niet zo gek veel wateren in Nederland die hun oorsprong en hun monding in ons land hebben. De Hunze is zo’n rivier. Ook mijn oorsprong en levensloop liggen in dit land van zand en klei. Daarom past zij zo goed bij mij.

Dit is wellicht ook hét antwoord op de vraag waar ik weg kom. Duidelijk is in ieder geval dat ik na zestig jaar hier nooit weggekomen ben. Ik ben sinds de Remmingaweg tien adressen verder en nog steeds in de buurt. Mijn hele leven woonde en werkte ik op een plek waar je de Olle Grieze kon zien. In theorie dan, hè. Je moet dan wel alle hoogbouw wegdenken en het moet helder weer zijn. Maar toch, het gaat om het idee van nabijheid. Groningen is goedbeschouwd altijd mijn thuis geweest. Ik woonde in het centrum, in oude volkswijken en een jongere buitenwijk. Even buiten de gemeente en toen weer terug in de stad. Buiten de gemeente, in Thesinge, is het nu ook Groningen, maar dat terzijde. Na dat uitstapje naar Ten Boer was mijn thuis de afgelopen twintig jaar een huis in Lewenborg. Hoewel ik dat vooraf van zo’n nieuwe wijk nooit gedacht had, heb ik er toch mijn draai gevonden. Ik ben er inmiddels goed thuis zullen we maar zeggen. Dat gaat nu echter veranderen. Het is tijd om het roer andermaal om te gooien. Mijn lief en ik zijn al weer een tijd op zoek naar een landelijk plekje om te wonen. Een plek waar we samen ons thuis van kunnen gaan maken. Over een paar dagen nemen wij mogelijk het besluit om te gaan wonen in Den Andel. Dat is niet ver van de Waddendijk en echt helemaal op het Hoogeland. Veel kleiiger dan dat kan je het niet krijgen. Nooit eerder stond mijn huis zo ver van Stad. Zelfs bij mooi weer kan je vanaf daar de Martinitoren bijkans niet meer zien. Toch denken we ons daar thuis te zullen gaan voelen. Als het huis dat we kunnen gaan huren van binnen net zo goed aanvoelt als wat we aan de buitenkant hebben gezien tenminste. Wij staan met zijn tweeën op een tweesprong. Evengoed kiezen we toch voor een woning in Zuidlaren. Wonen op het zand met een bos direct om de hoek. Dat is zonder meer Drenthe. Daar wonen betekent dat ons thuis niet meer in Groningen staat. Worden wij dan Drenten? Ach, zo’n vaart loopt dat niet. Hoe het ook zij. Waar ik ook woon. Als ik er ben, voel ik mij na al die tijd helemaal thuis in Groningen.


Bovenstaande tekst is ingezonden naar aanleiding van de schrijfwedstrijd 'Thuis in Groningen'. Onder het thema 'Thuis in Groningen' vind je meer verhalen van de schrijfwedstrijd.