Thuis in Groningen

Groningen is niet de hemel, maar het is wel thuis

Langzaamaan begin ik weer rustig adem te halen. Ik wilde niet mee naar dit uitje, 'happen en stappen' met collega’s in Groningen. Ik hou niet van de combinatie van alcohol en collega’s. Toch liet ik me overhalen door Martin, 'Ik pas wel op je' had hij gezegd, 'stel je nou eens kwetsbaar op, wat heb je te verliezen?'

Groningen is niet de hemel, maar het is wel thuis

En nu, zo na het toetje, heb ik gewoon een ontzettend leuke avond in deze heerlijke stad. We lachen, we drinken en we dansen. Dansen, verrek, ik sta gewoon op de dansvloer. In mijn ooghoek zie ik op het balkon dat Martin en onze andere managers, Tim en Thorold, zich weer helemaal verliezen in een discussie met elkaar. Ongetwijfeld weer iets over Beraps, Buraps of andere afkortingen die ik niet begrijp.

Ik dans met de meiden van communicatie en de jongens van de plantsoendienst. Het is druk en zo nu en dan bots ik tegen vreemden aan. 'Sorry!' zeg ik met een glimlach en dans verder. Als ik voor de derde keer tegen dezelfde man opbots, besluit ik maar even naar het toilet te gaan om even wat water in mijn gezicht te plenzen. Mijn coördinatie is blijkbaar niet zo goed meer, hoewel ik geen drup alcohol heb gehad.

Als ik weer fris uit het toilet kom, blijf ik nog even in de garderobe staan. Ik zuig de frisse lucht in mijn longen en voel opeens twee handen op mijn heupen. Een man drukt zijn kruis tegen mijn billen en ik voel zijn opgewonden hardheid. 'Hey schatje' fluistert hij in mijn oor. Ik kijk om en zie de man die ik al drie keer eerder zag.

Alle geluid om me heen sterft weg, ik ben weer 23 en sta in mijn kantoor in Den Haag. Het is drie uur s nachts en na een uit de hand gelopen vrijdagmiddagborrel haal ik mijn tas van kantoor. Handen op mijn heupen, mannelijke hardheid tegen mijn billen. Een stem in mijn oor. Mijn directeur drukt me voorover op mijn bureau en neemt wat aan geen man is om te nemen. Het zou jaren duren voor ik het weer aan een man kon geven. De angst, de pijn en de vernedering zijn hier, zijn nu, in de kroeg in Groningen bij me. De tranen druipen over mijn wangen. 

Een hand pakt mijn hand.
'Sorry gozer, maar het balboekje van deze dame is vol voor de avond'. Met een zachte maar zekere beweging trekt Martin me weg en draait me naar hem toe. Over zijn schouder zie ik Tim en Thorold op een paar meter van ons toekijken, klaar om in te grijpen. Martin zet een langzame quickstep in en leidt me behendig weg van de man, maar ook van de collega’s. We dansen tot mijn tranen gedroogd zijn. Pas dan kijkt hij me aan. 'Ik zei toch dat ik op je zou passen?'

'Ik wil naar huis' zeg ik en hij knikt. We komen uit bij de garderobe en hij loopt met mee naar de parkeergarage aan de Ossemarkt. 'Gaat het?' vraagt hij als ik instap. 'Dank je wel' zeg ik, 'veel plezier en tot maandag'. Ik rij de garage uit en zet koers naar de ring.

Als ik het licht van de stad achter me laat en het donker van het Ommeland in duik, voel ik eindelijke de adrenaline zakken. Het donker maakt me rustig. Ik groeide op op het platteland van Twente. Een plek waar je goede verlichting aan je fiets nodig hebt, anders vind je de weg niet naar huis. Tien jaren woonde en werkte ik in Den Haag. Een mooie tijd die me vormde. Het leven was er heftiger, de toppen hoger maar het dal veel dieper. 

Na een klein uurtje bereik ik ons huis in het buitengebied van Westerwolde. Er brandt nog licht, mijn man ligt ongetwijfeld te slapen op de bank. Als ik de deur open doe zie ik dat die vooronderstelling klopt. Boven hoor ik onze zoon murmelen en mijn lichaam weet dat het voor hem etenstijd is. Ik ga de trap op en wikkel hem in een deken, het is nog warm buiten en ik loop met hem naar de tuin. Terwijl hij drinkt kijk ik in het donker, de maan weerkaatst op de zonnepanelen in de achtertuin en in de verte hoor ik het zoeven van de windmolens.

Mijn zoon drinkt en ik voel een intense vrede op me neerdalen. Dit is waarom ik naar Groningen kwam: de rust, de ruimte, de natuur. Mijn zoon zal zijn demonen ook leren kennen, maar nu nog niet. Ik heb de hoop dat ik hem hier kan beschermen, ver weg van het kwaad. De hoop dat ik hem kan opvoeden tot één van die degelijke mannen, zoals Martin, zoals zijn vader. Beiden echte Groningers, mannen van weinig woorden. Kerels van staal, soms lomp en stug altijd goudeerlijk.

Ik hoor een harde bonk, mijn kerel van 125 kilo staal is van de bank gevallen. Hij vloekt hartgrondig in het plat gronings, onze zoon schrikt wakker een krijst een gat in de nacht.

Nee, Groningen is niet de hemel, maar het is wel thuis.


Bovenstaande tekst is ingezonden naar aanleiding van de schrijfwedstrijd 'Thuis in Groningen'. Onder het thema 'Thuis in Groningen' vind je meer verhalen van de schrijfwedstrijd.