Thuis in Groningen

1951 tot 1964

Molukkers in het Westerkwartier

Nadat Indonesië onafhankelijk geworden was arriveerden in het voorjaar van 1951 ongeveer 3500 militairen en hun gezinsleden, in totaal een 12.000 personen, vanuit de Molukken in Nederland. Zij hadden er zelf niet voor gekozen om naar Nederland te komen en dachten te zijner tijd terug te keren naar hun vaderland, de Molukken. Een groep van 250 personen werd ondergebracht in ‘Kamp Nuis’.

Molukkers in het Westerkwartier

Molukse kinderen in Kamp Nuis, jaren 1950-1960. – Foto: archief familie Matahelemual

Voor de Nuismers was de komst van de Molukkers een bijzondere ervaring. De toen 13-jarige Geert Jager zag ze in 1952 met bussen arriveren. Het was de eerste maal dat hij ‘kleurlingen’ zag. Al snel raakte hij bevriend met jongens van het kamp.

Lang duurde die vriendschap niet, want Geert verhuisde al op zijn 15e naar De Wilp. Toch heeft hij er mooie herinneringen aan overgehouden. Zo zal hij de in hete olie gebakken pindakoeken met sambal van de moeder van z’n vriend Maurits Hitijahubessy nooit vergeten. Het was helemaal feest als hij mocht aanschuiven aan tafel en er bami of nasi met pindasaus werd gegeten. Ook leerde hij versjes opzeggen in het Maleis.

Overigens was, volgens Geert, niet iedereen vriendelijk voor de nieuwkomers. Binnen de protestantse kerk probeerden sommigen goed contact te krijgen. Zo nodigden Geerts ouders wel Molukkers uit bij hen thuis, maar er waren ook anderen die hen zagen als tweederangs mensen.

Vertrek: weerzin of ultiem offer

De Molukkers verbleven in het kamp tot 1964. Het verlaten van dergelijke kampen was voor velen van hen niet gemakkelijk; er was weerzin. Onveilige of ongezonde woonomstandigheden waren geen reden voor vertrek. Aanvankelijk weigerden velen om naar elders te gaan. Want ondanks alles, hoe ‘primitief’ ze qua woonomstandigheden ook mochten zijn, boden kampen als dat te Nuis ook veilig onderdak binnen een hechte samenleving. Landelijk hadden alle Molukkers moeite met het voor een tweede maal verlaten van een veilige omgeving. Ook wilden ze zoveel mogelijk bij elkaar blijven.

Dat gold niet voor allen. Er waren er ook die verhuisden naar Drachten, of zelfs naar Wormerveer of Nijverdal, en later naar de Groninger wijk De Wijert. De keuze voor een woonplaats had niet zozeer te maken met het werk van vader of moeder maar vooral met de toekomst van de kinderen: scholing en opleiding. Dat had alles te maken met de militaire dienst die ouderen als traumatisch ervoeren. Het jarenlange ‘nietsdoen’ in de kampen veroorzaakte bij ouders voor angst dat hun kinderen hetzelfde te wachten stond. Het leidde tot een tegenreactie: zelfs ouders die geen Nederlands spraken, waren overtuigd van de noodzaak van een goede opleiding of studie van hun kinderen, zodat ze vooruit zouden komen. Zo brachten velen het ‘ultieme offer’: het opgeven van hun sociaal leven, het veilige samenleven in een Molukse gemeenschap, voor de scholing van hun kinderen.

Molukse wijk: een bijzondere gewaarwording

Marum kreeg een Molukse wijk, maar het vertrek uit het vertrouwde kamp in Nuis was voor degenen die dat meemaakten een bijzondere gewaarwording. De reis ging niet – zoals ooit gedacht – terug naar de Molukken, maar naar een paar kilometer verderop gelegen dorp. In Marum belandden ze in straten met stenen rijtjeshuizen.

Voor velen was het een onwerkelijke wereld, die nu onomkeerbaar leek. Van tijdelijke bewoning met de gedachte aan vertrek naar een verblijf voorgoed. De veranderingen waren groot vergeleken bij het kampleven: niet meer koken in een centrale keuken of baden in een gemeenschappelijk badhuis. Het enige wat iedere huishouding gemeenschappelijk had, waren de gordijnen en de vaste vloerbedekking: alles was gekocht bij dezelfde woninginrichtingwinkel, met alleen variaties in kleur.

Ingrijpende veranderingen

Maar de verhuizing was ingrijpender. Iedereen leek meer in zichzelf gekeerd en er was weinig sprake meer van saamhorigheid. Wel speelden de kinderen nog samen op een veldje bij de kerk en bezochten gezinnen en families elkaar bij speciale gelegenheden. Toch was het allemaal anders geworden.

Nog altijd staan bij een overlijden in Marum de mensen in de Molukse wijk klaar om diegene te begraven. Op het kerkhof van Nuis, bij het oude romano-gotische kerkje, getuigen grafstenen met Molukse namen van degenen die nu bijna 70 jaar geleden van de Molukken naar Nederland kwamen. Sommige zerken vallen op, omdat er emaillen plaatjes met afbeeldingen van de overledenen op zijn aangebracht. Een gebruik dat men in Nederland toen vrijwel niet kende.

Drachten kent de Molukse vereniging ‘Kumpulan Gemadra’ waar de weinigen die nog de komst naar Nederland hebben meegemaakt, herinneringen kunnen ophalen. Inmiddels kent deze vereniging al veel leden van de tweede maar ook al van een derde generatie. Zij beseffen dat het van belang is om de verhalen van die eerste generatie levend te houden.

Bronnen:
Sonja Matahelemual, Frans Lesilolo, Eli Soumokil en Simon van der Goot, Kamp Nuis 1951-1964 (Nuis 2005);
André Klunder, ‘Kamp Nuis: een tasbaar verleden’, Marinjo, tweemaandelijks onafhankelijk Moluks magazine, nr. 6 (2017) 16-19.