Pioniersgeest

De trekvaartverhalen van het Boterdiep

In de zomer van 2020 opende de Trekvaartroute Boterdiep. Met deze gloednieuwe vaar-, fiets- én wandelroutes ontdek je het oude trekvaartnetwerk van het Boterdiep en het Warffumermaar. Onderweg kom je allerlei sporen van het trekvaartverleden tegen, zoals de ‘jaagpaden’ of ‘trekwegen’, en de oude veerhuizen, historische bruggen, en gekleurde rolpalen. De Verhalen van Groningen heeft de routes verrijkt met spannende – soms zelfs smeuïge – verhalen over alle dorpen die op de routes liggen. Elk dorp, elke trekvaarthalte, heeft zo zijn eigen verhaal.

De trekvaartverhalen van het Boterdiep

Kaart van de trekweg tussen Kantens en Doodstil, met lengteprofiel en dwarsprofielen, 1825. Vervaardiger W. van Rees, collectie Groninger Archieven

Twee eeuwen lang was het een komen en gaan van trekschuiten over het Boterdiep en de wateren in Noord-Groningen. Het trekvaartnetwerk was tussen 1660 en 1860 eigenlijk dé snelweg van het gebied. Of nou ja, snelweg? De trekschuit behaalde toptijden van 7 kilometer per uur. Geen wonder, want zoals de naam al zegt: de schuit werd voortgetrokken. Soms door paarden, soms door mensen. Dat werd scheepsjagen genoemd. De trekschuit werd voornamelijk gebruikt door beurtschippers, die passagiers, vracht en vee volgens een dienstregeling langs een vast traject vervoerden. Het was dus het eerste openbaar vervoer in Nederland.

De rechters en rebellen van Onderdendam

Het oude waterschapshuis. De oude herberg. De statige herenhuizen. De mooie panden langs de waterkant getuigen van de Onderdendamster bloeitijd. Dat heeft alles te maken met het Boterdiep. Onderdendam is een knooppunt van waterwegen. Hier werd handel bedreven, gelost en geladen, terwijl de trekschuit mensen afzette of juist toeliet. Vanzelfsprekend bracht dit bedrijvigheid in de vorm van winkeltjes en herbergen met zich mee. In 1838 werd Onderdendam zetel van het waterschap Hunsingo. Daarnaast werd het plaatsje aangewezen als hoofdplaats voor de rechtspraak in het Hunsingokwartier, waardoor het de woonplaats werd van vele rechters, griffiers en advocaten.

De juristen hadden werk genoeg, want het was lang niet altijd een vredige boel rondom het Boterdiep. Zo was het einde van de achttiende eeuw een onrustige tijd. Ontevreden burgers keerden zich tegen de Nederlandse vorst en gingen zichzelf patriotten noemden. Er ontstond een tweedeling in Nederland: de Republikeinse patriotten aan de ene kant, en de aanhangers van de prins, de Oranjegezinden genoemd, aan de andere kant. In de jaren 1780–1787 domineerden de patriotten de Nederlandse politiek. Er moesten in die tijd regelmatig mensen voor de rechter verschijnen voor het zingen van Oranjeliedjes en het roepen van ‘Oranje Boven!’. Ongetwijfeld is er ook op de trekschuit het één en ander voorgevallen. We weten in ieder geval dat ene Jan Poel uit Bedum gestraft werd omdat hij op de trekschuit patriotten zou hebben beledigd. Wat zou hij hebben gezegd? Na de Oranjerestauratie in 1787 laten de patriotten het er niet bij zitten. In Onderdendam is het ene Tjeerd Jans Lantinga die meerdere keren wordt genoemd – hij beschimpte de Oranje's met regelmaat. Zijn zoon Jan Tjeerds Lantinga was bovendien kolonel van de patriottische exercitiegenootschappen van Onderdendam en Middelstum, maar moest na de Oranjerestauratie vluchten. Na de intocht van de Fransen in 1795 kwam Lantinga terug en werd ontslagen van strafvervolging. 

Het koetshuis van Fraamklap

De trekschuit was een handige plek om roddels uit te wisselen. Op fluisterende toon vertelden reizigers elkaar over de kapsones borgbewoners van de Menkemaborg, de onbeschaamde dochters van de herbergier bij de Bieuwketil en de dronken schippers in het café in Rottum.

Niet alleen óp de trekschuit, maar ook náást de trekschuit was achterklap aan de orde van de dag. Tussen Onderdendam en Middelstum, langs het Boterdiep, loopt nog immer het Jaagpad. Vroeger trokken paarden, knechten en vrouwen over dit pad de schepen door het water. Het was zwaar werk. De ‘scheepsjoagers’, zoals zij werden genoemd, trokken de trekschuit over het Jaagpad door Fraamklap. Daar stond een grote boerderij.

Op die boerderij woonde een herenboer met zijn nieuwsgierige echtgenote. Gluren bij de buren, dat was de favoriete bezigheid van de boerin. Vooral aan de etenstafel, dan keek ze zó bij de buren van de smederij naar binnen. Op een dag was de boer het zat. Hij bouwde een koetshuis, precies in de zichtlijn van de boerderij naar de smederij. Het koetshuis kreeg grote deuren. Dat was handig voor de paarden en de koetsen die er werden gestald. Op zolder kwam het hooi. Of de boerin er blij mee was… Dat blijft de vraag. Het Koetshuis van Fraamklap bestaat nog steeds: het is nu een vakantiehuis.

Borg Ewsum van Middelstum

In de zomer zijn de tuinen van borg Ewsum in Middelstum een droom van roze, groene en blauwe kleuren. Wandelend door de tuinen word je omringd door gezellig gezoem van insecten en zoete geuren. De borg zelf is allang verdwenen, maar het koetshuis (waar je nu thee kunt drinken), de geschuttoren met muren van wel twee meter dik, de paradijselijke bloementuin en weelderige moestuin herinneren aan die tijden van weleer. 

Het terrein van borg Ewsum ligt aan de oostkant van het Boterdiep. Zo was het vroeger goed te bereiken. Reizigers op de trekschuit keken hun ogen uit terwijl de karakteristieke lindebomen en grachten van Ewsum aan hen voorbijtrokken. Ooit woonde hier de familie Ewsum, één van de meeste invloedrijke geslachten van de Ommelanden. Een telg uit dat geslacht, Onno van Ewsum, erfde de borg in 1428. Samen met de burgemeester van Groningen reisde hij naar het Heilige Land om zich daar te laten ridderen. De Groningers werden tijdens deze gevaarlijke en kostbare reis gevangengenomen. De burgemeester kwam om het leven, maar Onno zich vrij wist te kopen. Toen hij goed en wel terugkeerde naar Middelstum, bouwde hij daar de St. Hippolytuskerk als dank aan God.

Borg Ewsum heeft daarna nog veel kleurrijke eigenaren en bewoners gekend, die twijfelden tussen de Spanjaarden en de opstandelingen, delen van de borg sloopten en bouwden, en in tijden van rijkdom en in tijden van schulden leefden. In de negentiende eeuw was de borg dusdanig vervallen, dat het werd afgebroken.

Grote Geert in Kantens

Toen men 1818 telde / En onze Heer mij hier stelde / Ben ik na een tijd van dertig jaar / Doorstaan van stormen en gevaar / Verhoogt hieronder mijne stelling / Van ruim drie ellen. Dat staat er op de gevelsteen van de dichtgemetselde westelijke ingang van de molen van Kantens.

Er staat een bankje langs het Boterdiep, recht onder de molen van Kantens. Wat een prachtig plekje is dit. De wieken van de molen worden reflecteert in het water, waar eendjes watertrappelen. Aan de waterkant gevaarlijke berenklauwen met hun grote, witte bloemen. Daarboven de blauwe lucht met plukjes wolken.

De prachtige locatie van de koren- en pelmolen is natuurlijk geen toeval. Door de ligging aan het water kon er gemakkelijk graan aangevoerd worden om te malen. Grote Geert werd in 1818 gebouwd en in 1852 verhoogt. De molen heeft menig storm doorstaan en wordt daarom ook wel liefkozend ‘d’Olle Strieder’ genoemd. Maar de officiële naam van de molen is minstens zo mooi: ‘Grote Geert’. De naam stamt uit de eerste helft van de twintigste eeuw. De toenmalige molenaar Geert Nienhuis stond van het uitzicht te genieten op de stelling van de molen, ver boven de grond. Hij zag zijn zoon ver beneden hem lopen, als een miniatuurpoppetje. Geert voelde zich groot. Grote Geert.

De moordenaar van Doodstil

Als iemand net aan een ongeluk ontsnapt is, zeggen Groningers: “Doar bist beter òf kómmen as Okke Kluun, want dij mos hangen tot hai doodstil hòng”.

Het is één van de mooiste plaatsnamen van Nederland: Doodstil. Het is ooit genoemd naar Doede’s til, de brug van Doede – en niet naar de gruwelijke moord die hier ooit is gepleegd.

Op 27 april 1837 klonk er een ijzingwekkende gil door Doodstil. Iemand had het lijk van Marijke Arends Teisma gevonden. Okke Kluun, die bij Teisma in de kost was, speelde op dat moment een potje kaarten in Uithuizen. Hij had niet veel geluk die avond. Hij gokte en verloor, en het beetje geld dat resteerde gaf hij uit aan drank. Eerder die avond was de dronkaard teruggekeerd naar het huisje van zijn kostvrouw, aan de Maarweg in Doodstil, om meer geld te halen. Dat had hij zelf niet meer, dus had hij geld geëist van Marijke Arends Teisma, maar die weigerde. Okke sloeg haar hersenen in met een turfbijl. Daarna had hij haar geld in zijn zak gestopt en, eenmaal terug in Uithuizen, zijn kaarten weer opgepakt.

Al snel werd duidelijk dat het Okke Kluun was geweest, die de moord gepleegd had. Zijn veroordeling liet niet lang op zich wachten. Okke werd op een boerenwagen, tussen twee veldwachters in, naar de stad is gebracht. De route zal vlak langs het Boterdiep zijn gegaan. Op 12 april 1838 werd Okke – onder grote belangstelling – opgehangen op de Grote Markt in Groningen. Hij was de laatste persoon die de doodstraf kreeg in Groningen. Het was doodstil.

Het kookboek van de Menkemaborg in Uithuizen

‘Roode pomaede voor de lippen’ en een recept om het ‘hayr zwart te maken en het vel wit’. Er waren allerlei exotische kruiden en specerijen voor nodig om de bewoners van de Menkemaborg er op hun best uit te laten zien. Gelukkig kon het aangevoerd worden over het Boterdiep.

Vroeger voeren de trekschuiten nog ver het dorp Uithuizen in. Op een gegeven moment is de haven gedempt en naar het zuiden van het dorp verplaatst, maar sinds 2019 is de haven weer terug. De haven was het vroeger het centrum van de bedrijvigheid. Rond de haven lagen cafés en winkeltjes. Langs de kade speelden kinderen en was het een drukte van belang bij dakkers, slagers, kruideniers.

Een deel van de producten die over het Boterdiep werden aangevoerd was bestemd voor de chique bewoners van de Menkemaborg. De borg had natuurlijk een eigen moestuin en boomgaard, maar de borgbewoners genoten ook van specerijen en producten van over ver. Nootmuskaat, foelie, saffraan en kruidnagelen… We weten precies wat deze borgbewoners nodig hadden, want er is een achttiende-eeuws kookschrift uit de keuken van de Menkemaborg bewaard gebleven.

Het staat bomvol recepten die soms vrij modern aan doen, zoals vis met asperges en amandeltaart zonder boter, maar ook klassiekers als pastei van rundvlees, en poffert. In het kookschrift staan eveneens geneeskrachtige recepten, bijvoorbeeld voor maagklachten, nier- en galstenen, aambeien, puisten of ‘kwade hoest’. Zo is er een recept voor een ‘mirakel plaester’ en een recept tegen de ‘dummigheit’ van mens en dier. Ook lees je in het schrift een recept voor ‘het maecken van een goede parfum’. Dat was niet overbodig, want in de 18de eeuw werd het ongezond gevonden om jezelf (te vaak) te wassen.

De wonderen van Usquert

‘En Liudger deed Bernlef zien’, staat er op het kunstwerk bij de kerk van Usquert.

Het Usquerdermaar is een kanaal dat vanuit het Warffumermaar naar Usquert is gegraven. Het zuidelijke deel van het Usquerdermaar loopt langs kleine wierdegehuchtjes met wonderlijke namen als ‘Helwerd’ en ‘Bethlehem’. Lang geleden kreeg Usquert bezoek van de bekende missionaris Liudger. Het was zijn taak de inwoners te bekeren tot het christendom. In Helwerd ontmoette Liudger de blinde dichter Bernlef. Bernlef vroeg aan Liudger: ‘Als uw god zo machtig is, toon mij dan een teken’. Daarop legde Liudger zijn hand op Bernlef’s oogleden – en Bernlef had zijn zicht terug. Later stapten Liudger en Bernlef samen het kapelletje van Usquert in en baden tot hun nieuwe God.

Dit soort wonderlijke verhalen en overleveringen zorgden ervoor dat het christendom voet aan de grond kreeg in Groningen. Op een wierde ten zuiden van Usquert verrees dan ook een nonnenklooster. Het klooster werd ‘Bethlehem’ genoemd. Het leven van de nonnen was niet gemakkelijk. Eenzaam. Het klooster is inmiddels allang verdwenen, maar de naam is blijven hangen. Liudger en Bernlef zijn er nog wel. Ze zijn te zien op een kunstwerk bij de kerk van Usquert.

De Lorelei van Warffum

‘Rust een weinig’. Zo heette de herberg bij de Bieuwketil, een brug en trekvaarthalte over het Warffumermaar. De herberg staat er nog steeds, vlak langs de weg. Felgekleurde bloemen steken af tegen de roodbakstenen muur. Een uithangbord met daarop een paard en de naam van de voormalige herberg beweegt in de wind en piept zachtjes. Het is niet moeilijk te zien dat dat dit een oud huis is. Zó oud zelfs, dat het op koeienhuiden gebouwd is. Al in het midden van de zeventiende eeuw woonden hier mensen, nog vóór de trekschuiten door het Warffumermaar voeren.  

Waar trekvaart was, daar was vertier. Dus toen de naastgelegen brug Bieuwketil een trekvaarthalte werd, werd het oude huis aan het water een herberg. De naam van de herberg, ‘Rust een weinig’, klinkt ons nu wat vreemd in de oren. Zo gek is het echter niet: het betekende zoiets als ‘Rust eens even’. Maar rustig was het er eigenlijk nooit. Vooral niet toen de herbergier een nieuw plan bedacht om meer klanten te trekken. Het was een onalledaags plan, op z’n zachtst gezegd.

Het nieuws verspreidde zich snel door de omgeving, en ook ver daarbuiten. Héél Warffum liep er voor uit. Op zonnige dagen sprongen de dochters van de herberg namelijk naakt van de Bieuwketil in het water. En dat trok bekijks. Maar helemaal ongevaarlijk was het niet. Een turfschipper zou zó in de war zijn geweest, dat hij de bocht uit vloog. Betoverd door een Lorelei van de Bieuwketil…