Pioniersgeest

1826

‘Het lijdend menschdom’ in Stad: de Groninger Ziekte van 1826

Eeuwenlang klonken de klokken van de Martinitoren om een begrafenis aan te kondigen. Dat veranderde in 1826. In dat jaar stierf in de stad Groningen ongeveer 10 procent van de bevolking aan een besmettelijke ziekte. Het onophoudelijke klokgelui zou volgens de Raad 'een nadelige en op de geest nog meer neerbuigende indruk' maken.

‘Het lijdend menschdom’ in Stad: de Groninger Ziekte van 1826

Vrouw naast bed met ziek kind, Fridolin Becker, 1840 – 1895. – Collectie Rijksmuseum

Evenementen werden afgelast, de universiteit sloot haar deuren en inwoners verloren hun banen. Het klinkt ons anno 2020 allemaal bekend in de oren. Bijna twee eeuwen geleden werd de stad Groningen geteisterd door een ziektegolf die bekend kwam te staan als de ‘Groninger Ziekte’.

Geen kermis

De Nederlandsche Staatscourant schreef op 25 september 1926: 'burgemeester en wethouders dezer stad hebben […] bepaald, dat alhier, wegens de thans heerschende ziekte, gedurende dit najaar, geene kermis zal gehouden worden.' Een paar dagen later stond op de voorpagina van de Leeuwarder Courant: 'De Rector Magnificus van de Hooge School te Groningen berigt, dat uit hoofde van de algemeen ter dezer stede heerschende ziekte, het houden der Akademische lessen bij voorraad is opgeschort […].'

Die ‘heerschende ziekte’ stond ook we bekend als de ‘Anderendaagse Koorts’ of ‘Tussenpozende Koortsen’. De patiënten kregen namelijk om de dag een koortsaanval, elke keer met een steeds hogere temperatuur – totdat ze stierven. Artsen en wetenschappers in Groningen begrepen er niets van. De ziekte, die een enorm aantal doden eiste, leek uit het niets te zijn ontstaan.

Moeraskoorts

Dat was natuurlijk niet zo. In 1825 en 1826 waren er verschillende dijken gebroken, waaronder die van het Reitdiep. Het Reitdiep had destijds nog een open verbinding met de zee. Grote stukken land kwamen onder water te staan. De stad Groningen werd omringd door zout water. Bovendien besloot het stadsbestuur om de grachten weer vol zeewater te laten lopen; niet alleen om de binnenstad te beschermen, maar ook omdat de grachten een handige waterweg vormden. In combinatie met het warme voorjaar en de ronduit hete zomer zorgden de ondiepe plassen water in en om de stad voor de komst van de malariamug.

De malariamug was overigens niet geheel nieuw in de regio. Omdat de muggen hun eitjes in stilstaand ondiep water leggen, kwam malaria in die tijd ook al voor in de brakke wateren langs de kustlijn. Het werd toen 'moeraskoorts' genoemd. In de stad bleken ook de grote hopen afval, zoals mestkuilen, uitstekende broedplekken voor de malariamug.

Hulp uit binnen- en buitenland

Pas in 1881 werd ontdekt dat de malariamug de oorzaak van de Groninger Ziekte moet zijn geweest. In 1826 heerste voornamelijk onwetendheid en paniek. Artsen dachten dat de ziekte van mens op mens werd overgedragen. Patiënten werden geïsoleerd en kregen foutieve behandelingen, zoals aderlatingen. Een militaire kazerne moest worden omgebouwd tot noodhospitaal. Uit alle hoeken van Nederland – en zelfs uit het buitenland – kwam er medisch personeel naar Groningen om te helpen in de ziekenhuizen.

De Leeuwarder Courant van 3 oktober 1826 bericht: 'Van Leuven zijn van de twaalf kandidaten in de medicijnen, die er zich thans bevinden, negen naar Groningen vertrokken. […] Van Gent vertrekken er ook kandidaten derwaarts, en van Utrecht zijn reeds vijf jonge geneesheren naar die stad op reis gegaan, om de ongelukkige zieken behulpzaam te zyn.' Uit Utrecht kwam nog meer hulp. 'Gisteren zijn uit het garnizoen alhier, een chirurgijn, majoor en een officier van gezondheid der 2de klasse […] per pose naar Groningen vertrokken, om het lijdende menschdom aldaar ter hulp te komen'.

'Hunne kleumende leden'

De economische gevolgen van de Groninger Ziekte waren groot. Veel inwoners vervielen in bittere armoede. Behoeftige personen kregen gratis geneesmiddelen van de stadsapotheken en het stadsbestuur bekostigde grootscheepse soepuitdelingen. In september 1826 werd daarom een Commissie van bijstand aan hulpbehoevenden ten gevolge van de volksziekte opgericht, kortweg ook wel de Volksziektecommissie genoemd.

Deze gebeurtenis werd groots aangekondigd in de Groninger Courant. De Volksziektecommissie wilde de in armoede vervallen Stadjer te hulp schieten door 'van nu af aan en in aanstaanden winter hunne ziekelijke, en naauwelijks bedekte ligchamen te redden; hunne kleumende leden, en meestal koude woningen, te verwarmen; honger en dorst door voedsel te stillen; hunne kwijnende krachten te herstellen en hen op te beuren uit de mismoedigheid, die hen ter nederdrukt; hen te redden van de vernedering der volslagene armoede; en hen te behouden als nuttige schakel in de burgerlijke maatschappij.' Omdat voor elkaar te krijgen, besloot de Commissie rijke Stadjers op te roepen om gelden en giften in de vorm van kleding, turf en levensmiddelen in te leveren. De commissieleden verdeelden deze vervolgens onder de behoeftige gezinnen.

Begraafplaatsen

De commissie werd in 1828 opgeheven, toen de Groninger Ziekte inmiddels uit de straten van Stad was verdwenen. Na afloop van de uitbraak besloten de stadsbestuurders dat Stadjers niet langer in en om een kerk of zelfs binnen de stadsmuren begraven mochten worden. Dit was namelijk een belangrijke besmettingshaard geweest. In 1827 werd dan ook begonnen met de aanleg van de Zuider- en Noorderbegraafplaats.

Bronnen
Auteur onbekend. 'Binnenlandsche berigten'. De Nederlandsche Staatscourant, 25-09-1826.
Auteur onbekend. 'Binnenlandsche berigten'. Leeuwarder Courant, 3-10-1826.
Auwen, J. jr. etc. namens de Volksziektecommissie. 'Waarde Stadsgenoten!'. Groninger Courant, 22-09-1926.

Dit artikel verscheen in mei 2020 in de Groninger Gezinsbode en Het Harener Weekblad.