Pioniersgeest
1770 tot 1918
Epidemieën in het Oldambt
Epidemieën zijn van alle tijden. Pest, malaria, cholera, pokken, tbc, Spaanse griep; het Oldambt was in vorige eeuwen door armoede een brandhaard voor besmettelijke ziektes. Zoals malaria in de 19e eeuw en zelfs nog in 1926.
Dr. Herman H. T. Bekenkamp, inspecteur voor de volksgezondheid in de drie noordelijke provincies, slaat in het progressief-liberale avondblad Het Vaderland in 1927 alarm. Hij is belast met de bestrijding van besmettelijke ziektes. Nauwgezet somt hij op hoe de malariaepidemie in het jaar daarvoor heeft toegeslagen in Noord-Nederland. Met name rond Appingedam en Delfzijl zijn brandhaarden. Overal vallen slachtoffers. Het is niet de eerste keer dat malaria toeslaat, zo blijkt uit zijn verslag.
Bekenkamp, van 1894 tot 1922 huisarts te Nieuwolda, schrijft dat met name 'de gemeenten langs den Dollard een slechten naam hebben met betrekking tot het heerschen van malaria. Schier niemand ontkwam eraan. De toenmalige medici trokken er elken morgen op uit, gewapend met groote voorraden kininepillen.'
Bekenkamp vermoedt dat polderwerkers en in Appingedam gelegerde soldaten de ziekte overbrengen. Slechte afwatering is ook een boosdoener. Stoomgemalen zorgen later voor een betere waterbeheersing en het indammen van de malaria.
'Groninger ziekte'
Honderd jaar eerder, in 1826, duikt malaria voor het eerst op. Een jaar eerder komt namelijk door dijkdoorbraken een deel van het Oldambt bij Nieuwolda en Termunten onder water te staan. Na die overstroming kent het Oldambt een warme zomer. De malariamug ziet zijn kans schoon en verspreidt zich in het verzilte water razendsnel en gemakkelijk.
In de stad Groningen sterft tien procent van de inwoners, 2800 doden. In de provincie vallen meer doden waardoor de malaria de bijnaam ’de Groninger Ziekte’ krijgt. Met kinine, ook wel koortszout genoemd, gaan medici de ziekte te lijf.
Pokken
Het is niet de eerste epidemie die het Oldambt treft. Halverwege de 18e eeuw slaat ten plattelande maar ook in grote steden de pokkenepidemie genadeloos toe. Tien procent van de bevolking overlijdt; in steden zelfs twintig procent. De Engelse arts en domineeszoon Edward Jenner (1749-1823) slaagt erin de epidemie de kop in te drukken. Hij besmet kinderen opzettelijk met het pokkenvirus om op die manier de ziekte onder controle te krijgen, hetgeen ook gebeurt.
Tegen het eind van die 18e eeuw bewijst de arts dat de koepokstof bescherming biedt tegen pokken. En sinds 1814 wordt die inenting verplicht voorgeschreven voor de allerarmste kinderen. Inenting is in die tijd tegen het zere been van protestanten. Wordt een kind ziek, dan heeft God besloten dit kind tot Zich te nemen, zo is de opvatting in rechtzinnige kringen. Inenten, zo redeneren zij, is een vorm van ongeloof.
Dat blind fanatisme leidt in Midwolda in 1770 tot een incident als twee mannen, Derk Sijmons en herenboer Tonnis Ebels, met dorpsgenoot Berent Lulofs slaags raken en hem de pruik van het hoofd rukken. Zij beschuldigen hem van heulen met de vijand, zijnde de katholieken, die wel voor vaccinatie zijn. Tot ver in de 19e eeuw verzetten gereformeerden (en nu nog de streng gereformeerden) zich tegen vaccinatie. In 1871 slaat in het Oldambt weer een pokkenepidemie toe en het duurt tot ver in de 20e eeuw voordat de ziekte onder de knie is.
'Quade ziekte'
Ook pest en cholera kloppen aan bij de deuren in het Oldambt. Zo teistert in 1664 en 1770 de pest Winschoten. Deze ’quade ziekte’ is zo hevig dat de Winschoters geen tijd hebben om hun doden te begraven. In de hele provincie Groningen is gebrek aan hout voor de doodskisten. En halverwege de 19e eeuw slaat de cholera in heel Nederland toe: 20.000 doden.
Spaanse griep
Na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) wordt de wereld opgeschrikt door de ’windvlaag des doods’ zoals de Spaanse griep te boek staat. Een pandemie die zich razendsnel over de wereld verspreidt. Waarschijnlijk hebben Amerikaanse soldaten het virus meegenomen naar de Europese loopgraven en vandaar verspreid onder de burgerbevolking. In het neutrale Spanje van toen wordt voor het eerst melding gemaakt van die mysterieuze griep, vandaar de naam ’Spaanse griep’. In Nederland eist de ziekte 30.000 slachtoffers; wereldwijd tussen de 20 en 40 miljoen.
Ook in Groningen eist deze pandemie zijn tol. Gemeenten met veel armoede en uiterst povere behuizingen met weinig licht en lucht zijn het zwaarst getroffen. In Oost-Groningen sterft volgens het Nieuwsblad van het Noorden 100 op de 1000. Dat is tien procent van de bevolking. In sommige gemeenten is dat percentage zelfs nog hoger, in Finsterwolde 140 op 1000 inwoners, in Termunten 114, in Onstwedde 116, in Oude Pekela 105 en in Beerta ook 105. De ziekte ontziet niets en niemand. Ook huisartsen worden ziek of sterven, zoals Roelof van Wering uit Oude Pekela.
'Vliegende tering'
Rond de eeuwwisseling hebben medici een antwoord op de meeste epidemieën. Toch steekt dan een nieuwe vijand de kop op: tuberculose. De besmettelijke ziekte tast de longen aan. Is de ziekte ver gevorderd, dan hoest de patiënt bloed op.
De al eerder geciteerde dr. Bekenkamp is als huisarts in Nieuwolda betrokken bij de oprichting van het Groene Kruis in de provincie Groningenin 1902. Hij zorgt er mede voor dat patiënten in ligtenten en draaiende tbc-huisjes genoeg licht en lucht binnen krijgen voor herstel. In zijn strijd tegen tbc, ook wel ’vliegende tering’ genoemd, krijgt hij steun van zijn collega uit Bellingwolde, dr. Pieter Bloemers Middendorp.
In het tijdschrift Het Groene en Witte Kruis schrijft hij in 1914 een vlammend betoog met als titel 'Versche lucht en zonlicht in onze woning'. Hij laakt de regering die pas in dat jaar één groot openslaand raam in scholen voorschrijft. Hij wast ook zijn collega artsen de oren die volgens hem verzuimen patiënten te wijzen op ventilatie en frisse lucht. 'Wie onzer kent niet de heerlijke gewaarwording van ene lijder aan longontsteking als volop versche lucht toestroomt.'
Bron:
Het Oldambt, mensen en landschap door de eeuwen heen (10 delige reeks), uitgave Profiel 2000
Dit artikel verscheen in mei 2020 in Het Streekblad