Pioniersgeest
1850 tot 1893
Opstand in de Veenkoloniën
Halverwege de 19e eeuw groeide tussen werkgevers en werknemers op het Groninger platteland steeds meer afstand. Het ging in deze tijd goed met de landbouw en met de fabrieken. Herenboeren en fabrieksdirecteuren gingen zich door de grote winsten steeds elitairder gedragen. Werknemers voelden steeds minder binding met bedrijven. Dat moest wel fout lopen.

Landarbeidersstaking in Zuidbroek, jaartal onleesbaar. - Foto: Collectie Groninger Archieven
Toen het enige jaren later minder ging, besloten veel werkgevers hun werknemers geen vaste jaarcontracten meer aan te bieden. Dat zette uiteraard kwaad bloed. Arbeiders liepen meer risico op ontslag en dus op minder inkomen. Velen riepen dan ook om tegenmaatregelen. In de stad Groningen organiseerde een groep meubelmakers zich als eerste. Daarna volgden, ook in andere delen van de provincie, veel meer takken van arbeid. De eis was in de meeste gevallen tweeledig: meer loon en verkorting van de werktijd.
Lange werktijden en ongevallen
In Oude Pekela was aan het eind van de 19e eeuw veel volk werkzaam in de strokartonfabrieken. De arbeid was zwaar, de werkdagen soms extreem lang en er vonden vaak ongevallen plaats, maar de gewonde arbeider moest op een houtje bijten. Rond 1890 verplichtte het Pekelder gemeentebestuur de fabrieksdirecties tot het betalen van de doktersrekening bij ongelukken. Veel verbetering in de toestand van de arbeiders kwam er verder niet, integendeel. De economische situaties verslechterden en de sfeer werd steeds grimmiger.

De arbeiders in de Veenkoloniën staakten voor betere leefomstandigheden en voor hoger loon. – Foto: Collectie Groninger Archieven
Stakingen en soldaten
In 1888 vonden in Pekela uit protest tegen de toen heersende werk- en leefomstandigheden de eerste stakingen plaats. Het waren de veenarbeiders die dit aandurfden. De werkonderbrekingen, de eerste in Stadskanaal, vonden al snel navolging. De stakers eisten hoger loon om zo hun leef- en woonsituatie te verbeteren.
Gezien de te verwachten onrust werden voor het eerst militairen ingeschakeld om de menigte zo nodig in bedwang te houden. De werkgevers zagen wel in dat de maatschappij aan het veranderen was. Zij werkten er mondjesmaat aan mee dat er voorzieningen kwamen als zieken- en begrafenisfondsen, een betere gezondheidszorg, huiselijke welvaart en bijvoorbeeld een betere oude dag.
Doch dit alles kon de sociale onrust in de Veenkoloniën niet wegnemen. Meer en vooral wilde, ongeorganiseerde stakingen volgden, waarbij rake klappen vielen en ruiten sneuvelden. Ze brachten echter geen verbeteringen en de aanstichters werden meestal ontslagen.
Revolutie
Rond 1890 sloeg de lont in het kruitvat. De bazen in Oost-Groningen weigerden het verschil tussen zomer- en winterloon af te schaffen. ’s Winters werd, ondanks hetzelfde zware werk, minder betaald, omdat er dan genoeg werkvolk was. Ook waren er in die tijd enkele arbeiders bij fabrieksongelukken ledematen verloren en was er zelfs een dodelijk ongeval geweest. In Hoogezand moest op een scheepswerf een werknemer reparaties verrichten in met cholera besmet water. Overal ontstonden acties. Geruchten gingen dat sommige arbeiders revolvers hadden aangeschaft en in een vlugschrift stond hoe men springstof kon maken. Tijdens een massale bijeenkomst werd er inderdaad geschoten en gingen andermaal vele ruiten aan diggelen. Dat was voor de overheid het signaal om militair in te grijpen. In Hoogezand werd in 1892 de staat van beleg afgekondigd.

Landarbeidersstaking in Zuidbroek, jaartal onleesbaar. - Foto: Collectie Groninger Archieven
Marechaussee
Ook in de Pekela’s sloeg de vlam in de pan. In 1892 werd hier een lokale afdeling van de Sociaal Democratische Bond (SDB) opgericht. In november waren er al 150 leden, die allen wachtten op actie, want opnieuw was door enkele fabrieksdirecties het verschil in zomer- en winterlonen doorgevoerd. De Pekelders pikten dit niet. Vanwege dreigende acties trokken meerdere ondernemingen de maatregel weer in, maar niet bij aardappelmeelfabriek De Noordster en daar werd dus opnieuw gestaakt.
De werkonderbreking ging gepaard met veel geweld en de ongeregeldheden sloegen over naar de hele gemeente. Militairen durfden niet in te grijpen en ook de aanwezige marechaussee waagde het niet de orde te herstellen. Dagen van anarchie braken aan. Veel burgers bleven uit angst binnen. Een plaatselijke verslaggever: ‘de partijen staan gewapend tegenover elkaar. De werklieden met revolvers en stenen en de soldaten met geweren en sabels’.
Contrarevolutie
Uiteindelijk keerde de rust in de Oost-Groninger Veenkoloniën weer. In heel de regio werden troepen gestationeerd en in 1893 bleek de streek weer onder controle. In Pekela hield de marechaussee de gemoederen in evenwicht, maar deze moest af en toe nog ingrijpen. Gaandeweg werd het overal rustiger en kon het grootste deel van het regiment zich terugtrekken. Bestuurders zagen eindelijk in dat de sociale omstandigheden van werknemers moesten verbeteren.