Pioniersgeest

1850 tot 1910

'Klôkjebruier' oorzaak armoede en ellende

In het jaar 1890 werd op last van het Rijk ook in de Groninger Veenkoloniën een onderzoek gedaan naar de werk- en leefomstandigheden van fabrieksarbeiders. De uitkomsten waren dramatisch. Eén van de oorzaken was de drankduivel, het enorme gebruik van jenever door het werkvolk.

'Klôkjebruier' oorzaak armoede en ellende

De drankduivel, met op zijn armen en vleugels de woorden 'sterke drank' en 'volkskanker', bekijkt hoe arbeiders zich laven aan 'De Nederlandsche giftboom'. Een waarschuwing tegen drankmisbruik uit 1867-1868. – Prent: collectie Rijksmuseum

De inspecteurs, zoals de controleurs werden genoemd, trokken destijds van fabriek naar fabriek en hadden lijsten bij zich die moesten worden ingevuld. De bevindingen werden, volgens enkele historici, opgetekend naar de aloude meetlat van de katholieke kerk, die al vanaf de middeleeuwen de gelovigen had gewaarschuwd weg te blijven van de zeven hoofdzonden. Dat waren, gerangschikt van heel erg tot iets minder erg; hoogmoed, hebzucht, onkuisheid, nijd, onmatigheid, gramschap en traagheid. De inspecteurs benaderden tijdens hun rondes veelal ploegbazen en opzichters. Ook eigenaren en directies werden aan de tand gevoeld. De arbeiders zelf werden maar sporadisch naar hun bevindingen gevraagd. Huisartsen en predikanten spraken echter schande van de situaties waarin dagloners en hun gezinnen moesten werken en wonen.

Verheven of afhankelijk

Op hun rondgang door Oost-Groningen troffen de inspecteurs bij alle fabrieken vormen aan van hoogmoed. Directies voelden zich verheven boven de ploegbazen, terwijl die op hun beurt het werkvolk minachtten. Dat was fnuikend voor met name de veiligheid op de werkvloeren, waar totaal niet in werd geïnvesteerd. Arbeiders waren van opzichters en bazen afhankelijk. Eigendunk had de werkende klasse, gezien hun beroerde omstandigheden, totaal niet. Onder het motto 'wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje' werd de dagelijkse gang naar en van de fabriek afgelegd.

Ook hebzucht en afgunst (jaloezie) kwamen de controleurs overal tegen. Fabriekseigenaren wilden ten koste van alles zoveel mogelijk winst maken en concurreren. Opzichters probeerden bij de directeuren in een goed blaadje te komen. Dat gaf kans op meer loon en meer zekerheid op behoud van een baan. Arbeiders moesten zich tevreden stellen met een schamel uurloon, dat soms werd verlaagd of zelfs, bijvoorbeeld tijdens stakingen, werd ingehouden. Overigens kwam hebzucht in de strijd om het harde bestaan overal voor. Veel verschil tussen het 'mij en dijn' was er dan ook niet. Onkuisheid werd in de fabrieken minder aangetroffen. Vrouwen werkten destijds veelal thuis, op het land of bij andere ondernemingen waar nauwelijks mannen in dienst waren, zoals breierijen en glasbedrijven. Vanwege de vele eenkamerwoningen sliepen jongens en meisjes, ook de al wat oudere, meestal in dezelfde kamer of in hetzelfde bed, tenzij het huis een zoldertje had.

Sterke drank

Van de zeven hoofdzonden was onmatigheid (gulzigheid) in Oost-Groningen het sterkst vertegenwoordigd. En dan met name het gebruik van jenever. Klôkjebruier scoorde in de veenstreken in alle onderzoeken het hoogst. Op nogal wat werkvloeren werd het drinken van sterke drank ondanks een verbod vaak oogluikend toegestaan. In de buurt van de fabrieken waren altijd kroegen en onderweg van en naar huis kwam het werkvolk niet zelden een stille knip voorbij, waar heimelijk kon worden gedronken en waar stiekem jenever kon worden gekocht.

Op de scheepshelling van Albert Borcherts in Sappemeer werd veel gedronken. De eigenaar: 'Hier mag wel bier worden meegebracht maar geen jenever. Toch doen sommigen het wel. In bijvoorbeeld dicht gesoldeerde tabaksdozen, waarop ze een tuitje hebben gemaakt. Of in koffieflessen, waarin een ander flesje met jenever zit. Echte dronkenlappen stuur ik naar huis'. Ook in de strokarton en aardappelmeel lustten de medewerkers graag een borrel. Dat ging regelmatig ten koste van de veiligheid. Arbeiders onder invloed gleden uit, raakten beklemd in draaiende machines en kukelden bijvoorbeeld van loopplanken. Anderen vielen onder het werk zelfs in slaap, met ontslag als gevolg.

Loon belandde in de kroeg

Het geld dat de arbeiders verdienden, belandde voor een groot deel in de kroeg. Menig ploegbaas gaf het weekloon dan ook aan de vrouwen. 'Dan komt het, mits de vrouw niet drinkt, deels goed terecht', aldus Johannes Dreisens, opzichter op strokartonfabriek Mulder in Oude Pekela. Huisarts Isaäc Cohen te Muntendam zag eveneens veel ellende door het gebruik van sterke drank: 'Ons dorp heeft er zelfs een slechte naam door gekregen'. In de plaats waren veel vechtpartijen, mishandelingen en andere vormen van criminaliteit. 'Sommige gezinnen bezitten helemaal niets. Het kleine beetje geld dat wordt verdiend, gaat op aan jenever', zo verzuchtte Cohen destijds. De arts pleitte dan ook met veel andere sociale hulpverleners voor een algehele drooglegging.

Sociale wetgeving

De uitkomsten van de onderzoeken waren niet mals. Lange werktijden, slechte werk- en woonomstandigheden, veel te lage lonen en veel schoolverzuim. Uiteindelijk kwam door de onderzoeken en de opkomende politieke partijen een sociale wetgeving tot stand. Dat ging echter niet zonder slag of stoot. Toen de wetten er eenmaal waren, werd er nauwelijks gecontroleerd, laat staan gehandhaafd. Daarna heeft het nog lange tijd geduurd alvorens ook in Oost-Groningen het werken en wonen voor fabrieksarbeiders verbeterde.

<p>De drankduivel, met op zijn armen en vleugels de woorden &#39;sterke drank&#39; en &#39;volkskanker&#39;, bekijkt hoe arbeiders zich laven aan &#39;De Nederlandsche giftboom&#39;. Een waarschuwing tegen drankmisbruik uit 1867-1868. &ndash; Prent: colle

De drankduivel, met op zijn armen en vleugels de woorden 'sterke drank' en 'volkskanker', bekijkt hoe arbeiders zich laven aan 'De Nederlandsche giftboom'. Een waarschuwing tegen drankmisbruik uit 1867-1868. – Prent: colle

 

Bron:
Veenkoloniale Volksalmanak 2019

Met dank aan:
Harm van der Veen
Veenkoloniaal Museum