Thuis in Groningen
1850 tot 1930
Krimpenwoningen: van arbeidershuisje tot villa
Je ziet ze overal. Aan de Talmaweg in Uithuizen, aan de Hooilandseweg in Oosteinde. De Oostpolderweg in Spijk, de Dieftilweg in Leermens en de Kwekersweg in Zeerijp. Krimpenwoningen. Langwerpige, vrij eenvoudig huizen met een schuur onder een doorlopend dak, waarvan het voorste woongedeelte smaller is dan de rest. Als je erop gaat letten, blijkt dat Groningen volstaat met deze krimpjes. Wat is de geschiedenis achter dit soort huizen?
Krimpenhuizen of krimpjes zijn genoemd naar de versmallingen aan weerskanten van het voorhuis, de zogenaamde krimpen. Het zijn arbeiderswoningen: vaak niet bijzonder groot en met weinig opsmuk, al komen in de Veenkoloniën ook grotere en rijkere varianten voor. Vanaf de negentiende eeuw tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw werden deze krimpen op veel plaatsen in de drie noordelijke provincies neergezet, steeds in lokale varianten. De grootte van de woning is vaak afhankelijk van de portemonnee van de bouwer. Sommige krimpjes werden gebouwd in het kader van de Landarbeiderswet van 1918.
Landarbeiderswet
Eind negentiende eeuw gaat de overheid zich bemoeien met de huisvesting van arbeiders. Sociaal betrokken figuren als de arts Pieter Bloemers Middendorp stellen de belabberde woonomstandigheden van de armsten aan de kaak, die huizen in hutten, kelders en krotten. In 1901 wordt de Woningwet aangenomen: het Rijk stelt voortaan eisen aan de ruimte en hygiëne in een woning, maar de daadwerkelijke bouw van huurwoningen voor de arbeidersklasse laat ze aan de gemeenten over. Die komt traag op gang in de steden, en nog veel trager op het platteland.
Na de Eerste Wereldoorlog volgt in 1918 de Landarbeiderswet, die de arbeider het heft in eigen handen geeft: een landarbeider die aan de eisen voldoet (hij moet onder andere 'bekwaam voor zijn werk zijn' en 'van goed zedelijk gedrag') en tenminste een tiende van de kosten zelf kan bijdragen, mag een goedkope lening aanvragen om op een gepacht stukje grond een eigen woning te bouwen.
Risico
Ook de Landarbeiderswet wordt door het Rijk overgelaten aan derden; aan stichtingen en verenigingen die de leningen en de gronduitgifte beheren. In de toenmalige gemeente 't Zandt wordt in 1923 de Vereniging ter Bevordering van het Verkrijgen van Onroerend Goed door Landarbeiders 'De Toekomst' opgericht. In Zeerijp, dat dan bij die gemeente hoort, worden zes landarbeiderswoningen, typsiche krimpjes, gebouwd aan de Kwekersweg. De kavels zijn ongeveer 20 meter breed en tot wel 190 meter diep. Eén van de landarbeiders is Jan Kolk, die met zijn vrouw Elizabet Bos in 1926 een krimpje laat bouwen op nummer 19. Hij woont er tien jaar met zijn gezin. Oudste zoon Jacob overlijdt begin 1933 na een plotselinge ziekte. In 1936 wordt Kolks huis publiek verkocht omdat hij niet langer aan de financiële verplichtingen kan voldoen.
Het bouwen van een eigen huis is voor landarbeiders in die tijd een risicovolle onderneming. Een lang en gezond leven is geen vanzelfsprekendheid, net zomin als een vaste baan en een vaste bron van inkomsten. De Landarbeiderswet is niet bijzonder populair. Vanaf 1929 jaagt bovendien een wereldwijde economische crisis op iedereen die de eindjes aan elkaar moet knopen. Ook Jan Kolk en zijn gezin worden slachtoffer.
Verbouwd
In 1956 wordt Stoffer Reiffers geboren in de krimpenwoning die Kolk heeft laten bouwen. 'Mijn vader had het huis een jaar daarvoor gekocht. Ik herinner me twee bedsteden in de voorkamer en twee in de eetkamer, met smalle kastruimten ertussen. In de keuken zat een regenput waar je met een emmer water uit kon scheppen. De schuur was verdeeld in tweeën. Je kon er een varken in houden, of schapen. Er zat ook een aardappelkelder in.'
De percelen zijn diep en de bewoners van de zes Riepster krimpenwoningen verbouwen groenten en fruit en houden dieren in de langgerekte tuin. Stoffers vader Derk, ook landarbeider, verbouwt de woning in zijn eigen tijd. 'Als je op de zolder liep, moest je altijd letten op de balken. Het plafond van het vooreind en van de eetkamer was hoger dan dat van de schuur. Mijn vader heeft de dwarsstukken tussen de spanten omhoog gezet, zodat je daar rechtop kon lopen. Ook heeft hij extra slaapkamers gemaakt voor mij en mijn broers, op de zolder en in de schuur. De zolder was eerst een lege ruimte. Sommige mensen droogden er bonen, maar je woonde of sliep er niet.'
Villa's
Vandaag de dag zijn er vrijwel geen krimpenwoningen meer in originele staat. Veel van deze woningen, vaak goedkoop gebouwd, hebben de tand des tijds niet overleefd en zijn gesloopt, of over de jaren heen ingrijpend verbouwd. De schuur is in gebruik als extra woonruimte, de bedsteden zijn verdwenen en de zolders zijn afgetimmerd. Het zijn geen landarbeiderswoningen meer, maar kleine villa's. Stoffer: 'Op den duur hadden drie van de zes eigenaren aan de Kwekersweg paarden achter het huis.'
Reiffers senior woonde er tot vlak voor zijn dood in 2003. Een van zijn zoons nam het krimpje daarna over en is daarmee de vierde eigenaar.
De Landarbeiderswet bleef nog van kracht tot 1964. In die vijftig jaar werden in heel Nederland slechts 5000 woningen onder die wet gebouwd, waarschijnlijk vanwege alle risico's die eraan kleefden. Lang niet alle landarbeiderswetwoningen waren krimpjes, maar in Groningen zijn de krimpenwoningen wel typerend voor het tijdsgewricht. De Vereniging ter Bevordering van het Verkrijgen van Onroerend Goed door Landarbeiders 'De Toekomst' in 't Zandt bestaat overigens nog steeds. Na 1980 wijzigde de vereniging haar doelstelling omdat er eigenlijk geen landarbeiders meer waren. Ze geeft nu subsidie uit aan lokale activiteiten en evenementen.
Met dank aan Stoffer Reiffers, Cock Peterse en Herman Waterbolk
Bronnen
L. Huizing e.a., Van Riepster licht tot Wilgenstee, 1993
Libau, Concept dorpsbebouwing in Groningen, 2011
canonsociaalwerk.eu