Pioniersgeest
1850 tot 1970
Moderne aardappelrooimachine liet lang op zich wachten
Het bekende aardappelmeelconcern Avebé bestaat binnenkort een eeuw en de aardappel zelf wordt al sinds halverwege de achttiende eeuw in Groningen verbouwd. In al die jaren werden vele miljarden kilo’s van de bekende knol met de hand gerooid. Het moest tot na de Tweede Wereldoorlog duren tot er echt efficiënte rooimachines op de landerijen verschenen.
‘Doar roazen nou neimoodse rudermechienen. Op klaai, op zoavel en zaand’. Zo luidt een fragment van een liedje van de Groninger bard Ede Staal. Maar wat heeft het lang geduurd voordat de regionale landbouwers en mechanisatiebedrijven erin slaagden een geschikte rooimachine voor aardappels te construeren. De knollen uit de grond lichten was voor de boeren niet het grootste probleem. Maar rooien, ontdoen van modder en loof en tegelijk verzamelen in een korf of bunker door dezelfde machine, dat lukte echter steeds niet.
Volksvoedsel en overige producten
Naast graan is de aardappel al heel lang volksvoedsel numero 1. Bijna over de hele wereld eten mensen deze knol die door veredeling vele soorten en rassen kent. Het is voor akkerbouwers een niet al te moeilijk te verbouwen gewas. Mogelijke ziektes zijn met de juiste middelen goed te bestrijden en de opbrengsten zijn bij goede weersomstandigheden vaak erg groot. Behalve als voedsel dient de aardappel ook als basis voor allerhande producten, zoals lijm, bindmiddel en verf. Avebé heeft in de loop der jaren veel toepassingen weten te ontwikkelen. Vanwege nut en noodzaak zal de teelt van aardappelen nog vele generaties aanhouden.
Met de hand
Aardappelen rooien en verzamelen was nog niet eens zo lang geleden een intensief karwei, waar vele handen aan te pas kwamen. In eerste instantie werden de knollen handmatig met een vork gelicht, waarna mannen, vrouwen en kinderen ze opraapten en in korven verzamelden. De arbeiders kregen vaak per opbrengst of per geraapte meters betaald. Boeren vonden dit op den duur te kostbaar. Bovendien duurde de oogsttijd te lang. Derhalve moest een machine worden bedacht die het handwerk kon overnemen.
De eerste machines
Voor zover bekend dateert de eerste rooimachine uit het jaar 1852. De Schot J. Hanson kreeg op zijn uitvinding patent. De machine verplaatste de aardappelrug middels roterende vorken. Een vlakke schaar die onder de rug werd doorgetrokken maakten de aardappels los. De knollen moesten vervolgens nog handmatig van het loof worden geschud en geraapt. Met deze machine, die ook naar Nederland kwam om te worden gedemonstreerd, schoten de boeren weinig op. Nog teveel arbeiders waren nodig.
Door regelmatig gebrek aan werkvolk loofde de Maatschappij van Landbouw in Veendam in 1861 een prijs van 200 gulden uit voor een machine die de meeste handarbeid kon vervangen. Er kwam slechts één kandidaat opdagen en de demonstratie werd een fiasco. Twee paarden trokken een wagentje op vier wielen met aan de achterzijde een aantal vorken. Zodra de paarden in beweging kwamen, smeten de vorken aardappels, loof en grond met kracht ter rechter zijde van de kar. Het volk dat aan deze kant stond te kijken, kreeg de lading recht in het gezicht. De prijs werd dan ook niet uitgekeerd.
Een tweede premie van 1000 gulden kon de Veendammer Maatschappij in 1874 eveneens in de zak houden. Er werd deelgenomen door J. Driessens uit Scharmer, K. Kremer uit Adorp en A.S. Thedinga uit Veendam. Voorwaarden waren dat de machines de aardappelen vrij van losse aarde en loof, onbeschadigd opbrachten in een bak, mand of zak. Geen enkel apparaat slaagde voor de proef.
Wedstrijden
Na de mislukte demonstraties werden begin 1900 in de Groninger Veenkoloniën gedurende langere periodes vrij veel wedstrijden gehouden. Grote vraag was wie in staat zou zijn een aanvaardbare rooimachine voor aardappelen te kunnen maken. De demonstraties trokken soms meer dan 2000 belangstellenden. Doch hoe men in de jaren die volgden ook nadacht, sleutelde en probeerde, een geschikte machine kwam maar niet op de aardappelvelden. Ook niet de rooimachine van de gebroeders Baas uit Wildervank (zie foto), die tijdens een demonstratie in 1911 dicht bij de gestelde eisen kwam.
Veldkamp en Zuiderweg
Na lange periodes van proefnemingen, ook met buitenlandse machines, afgewisseld met jaren van stilte, slaagde een tweetal landbouwers/constructeurs uit de regio Pekela erin een gedegen rooimachine te ontwikkelen. Ze hadden in de jaren dat noodzaak en aandacht verslapten in stilte door gewerkt. Schaarste aan arbeidskrachten gedurende de Tweede Wereldoorlog en stijgende prijzen voor de aardappelzetmeel direct na deze periode gaven machinaal rooien echter weer een flinke duw in de rug. Dat kwam beide ontwikkelaars goed uit. Veldkamp en Zuiderweg gebruikten als trekkracht geen paarden meer, maar tractoren. Hun verbeterde constructies leidden uiteindelijk tot aanvaardbare resultaten. Rond de jaren vijftig van de vorige eeuw was sprake van veel minder beschadigingen van de knollen, veel betere scheiding van onkruid, loof en aarde, aanzienlijk meer gerooide hectares per dag en praktisch geen machinale storingen meer op wat voor grondsoort dan ook.
Vier rijen
De laatste jaren is de ontwikkeling van aardappel rooimachines in een stroomversnelling geraakt. De huidige, kolossale apparaten zijn voor kenners een lust voor het oog. De modernste ‘pakken’ maar liefst vier ruggen tegelijk. Verder beschikken ze over gigantische bunkers, die middels hydrauliek in naast rijdende kiepers worden geledigd. Binnen enkele uren kunnen grote percelen worden gerooid. Per dag kunnen dergelijke machines vele hectares aan.
Bronnen:
Max Dendermonde (tekst) en Harry N. Sierman (beeld) - Hoe wij het rooiden. De veenkoloniale aardappelboer en zijn industrie
Ir. E. Lagerweij, De Veenkoloniale Aardappelrooimachine. Kroniek van een recente ontwikkeling
Met dank aan Harrie Ots