Pioniersgeest

1569 tot 1580

Nienoords zoutwinning bij Kommerzijl

Tegenwoordig wordt er anders over gedacht, maar zout was al in de Romeinse tijd een uiterst belangrijke smaakversterker. In de zestiende eeuw werd in ook in het Westerkwartier zout geproduceerd.

Nienoords zoutwinning bij Kommerzijl

Fragment van de kaart ‘Descriptio Prisae Orientalis’ uit de Madrileense Atlas (1592) vervaardigd door Christiaan ’s Grooten ). In het midden, onder het schip is de schans ‘De Opslag’ getekend met de tekst: ‘Nien Ort De Soutketen’. – Collectie Bibliotheca Nacional de España, Madrid

In 1573 startte Wigbold van Ewsum, de rijke heer van Nienoord, grootschalige zoutproductie bij Kommerzijl. Aanvankelijk dacht men dat het ging om een zoutziederij, waarbij zout werd verkregen door het indampen van zeewater. In het Middellandse zeegebied gebeurde dat door het opvangen van zeewater in grote zoutpannen, een soort kolken, waarna de zon haar werk kon doen. In het veel minder warme klimaat van Nederland moest het proces een handje worden geholpen met het indampen in metalen pannen waar een vuur onder gestookt werd. Hoe kwam Wigbold van Ewsum ertoe dit te doen en hoe ging dit procedé in zijn werk?

Verveningsactiviteiten

In de jaren ’60 van de 16e eeuw was Wigbold van Ewsum, die na de dood van Beetke van Rasquert de borg Nienoord met uitgestrekte venen, landerijen en heerlijke rechten toebedeeld kreeg, voortvarend bezig met grootschalige verveningen. Hij dacht daarmee veel geld te kunnen verdienen. Voordat het zover was, moest hij grootschalig investeren: de venen moesten bereikbaar worden gemaakt en ontwaterd door kanalen en sloten, wegen en bruggen. Daartoe was veel werkvolk nodig dat moest wonen en eten. Wat dat laatste betreft vormden vooral de uitgaven voor zout een grote post: ruim 1000 gulden.

Compagnie ‘Nortsoltberg’

Op een gegeven moment moet Wigbold hebben gedacht, dat het zelf produceren van zout goedkoper zou zijn en daar bovendien nog wel iets op te verdienen viel. Bij de zoutbereiding kon de voor huisbrandstof minder geschikte zouthoudende turf worden gebruikt. En daarom maakte Wigbold in 1569 een reis naar Keulen en omstreken om daar kapitaalkrachtige edellieden, ondernemers en bestuurders te vinden die hem het benodigde geld wilden lenen. Dat lukte en zo werd een compagnie opgericht met het voor die tijd gigantische kapitaal van 228.000 daalders. Van Ewsum bracht met zijn venen en geld de helft ervan in. De onderneming kreeg de naam ‘Nortsalzburg’ of ‘Nortsoltberg’. Voor de verwerking werden uiteindelijk 24 zoutpannen gemaakt.

Zoutwinningsprocedé bij ‘zelnering’

Het zout werd niet bereid door het indampen van zeewater, maar door een destijds algemeen bekend procedé, ‘darinckdelven’ of ‘zelnering’ genoemd. Daarbij ging het om de winning van binnen- of buitendijks gelegen veen (darinck). Dit was in de loop der tijden doordrenkt met zeewater en had zo een hoge zoutconcentratie (zel). Daarna was het meest overslibd met een dunne kleilaag. De methode van zoutbereiding was als volgt: de kleilaag werd verwijderd, het veen uitgegraven en vervolgens gedroogd. Daarna werd het verbrand in de buitenlucht. De asresten werden meest met kleine vaartuigen naar de zoutketen gebracht. Daar werd de as vermengd met zeewater en vervolgens in pannen verdampt waaronder turf gestookt werd, waarvan de as ook weer gebruikt kon worden.

<p>&#39;De zel-neering of het darink-delven, zoo als het oudtyds geoefend werdt&#39; &ndash; Prent van Jan Caspar Philips, ca 1750 - 1770, collectie Rijksmuseum</p>

'De zel-neering of het darink-delven, zoo als het oudtyds geoefend werdt' – Prent van Jan Caspar Philips, ca 1750 - 1770, collectie Rijksmuseum

Zoutproductie op de Ruigewaard

Voor de plaats van de zoutketen werd in 1573 een heerd (boerenbedrijf) op het noordoostelijke deel de Ruigewaard bij Grijpskerk aangekocht. De landerijen lagen zowel binnen- als buitendijks. De plaats van de zoutziederij heette net als de onderneming ‘Nortsoltberg’. In de jaren erop was de zoutproductie dusdanig, dat er behalve voldoende zout om in de eigen behoefte te voorzien, ook nog grote hoeveelheden grof zout verkocht konden worden.

Tegenvallend rendement

Hoewel Van Ewsums zoutketen goede productie draaiden, viel het rendement tegen. Er waren meer investeringen nodig. Wigbold ging in 1576 nieuwe leningen aan, met overdracht van zijn onroerende zaken als onderpand bij de andere compagnieleden. Tegelijkertijd was het al enige jaren oorlog. Het Westerkwartier werd daarbij een strijdtoneel in de opstand tegen Spanje (Tachtigjarige Oorlog 1568-1648), door opstandelingen onder Oranje en de Nassaus, waarbij ook van Ewsum betrokken was. De strategie was om de voor het noorden strategisch zeer belangrijke stad Groningen te isoleren en tot overgave te dwingen. Dat gebeurde door afsluiting van aan- en afvoerwegen, in veel gevallen beheerst door schansen (verdedigingswerken), die veroverd moesten worden. Dit was de zogenaamde ‘Schansenkrijg’. Toen Van Ewsum in 1577 meer geld nodig had voor oorlogvoering en zijn geldschieters weigerden, viel hij zelf Nortsoltberg aan, nam het aanwezige geld en verkocht het zout.

Teloorgang

Uiteindelijk moest Van Ewsum vanwege zijn rol in de Opstand vluchten naar Oostfriesland en hij sneuvelde daarna in 1584 in de strijd bij Oterdum. Na de overgang van stadhouder Rennenberg naar Spaanse zijde (1580) was het platteland het toneel van strijd en strooptochten. De zoutwinning op de Ruigewaard bij Kommerzijl, waaromheen ter bescherming al een schans met de naam ‘de Opslag’ was opgeworpen, verviel en ging ten onder.

Wat nog rest zijn vermeldingen op laat-16e en vroeg 17e-eeuwse kaarten als ‘De Opslag’, ‘Soutketen’ en ‘Nortsaltburg’.

 

Bronnen
Geert Hadders, ‘Nienoords zoutketen’, Historisch Leek XII (1997) 16-22.
T.C. van Hoorn, ‘Zoutwinning langs de Noordzeekust’, in: P. van Andel e.a. (red.), Boerderijenboek Grijpskerk en omstreken (Bedum 2009) 152-155.