Pioniersgeest

1945 tot 1965

Na het einde van de oorlog was nog lang niet alles koek en ei

Na de Tweede Wereldoorlog begon de wederopbouw van de verwoestingen die tijdens de bezetting waren aangericht. Niet alleen van gebouwen en woningen, maar ook van de landbouw. Het voedseltekort was nijpend en moest zo snel mogelijk opgeheven worden. Daarvoor leek Sicco Mansholt de juiste persoon.

Na het einde van de oorlog was nog lang niet alles koek en ei

John Deere tractoren uit de late jaren veertig op het Stoom- en Oldtimerfestival in Uithuizen in 2017. De tractoren werden destijds ingevoerd in het kader van het Marshallplan. – Foto: Th. Zark, collectie voormalige gemeente Eemsmond

Sicco Mansholt (1908-1995) was de tweede zoon van de socialistische boer Lambertus H. Mansholt die, evenals zijn vrouw Wabien Mansholt-Andreae, actief was in de SDAP. Sicco groeide op op boerderij Torum in de Westpolder nabij Vierhuizen. Na de HBS in Groningen volgde aan hij de Tropische Landbouwschool in Deventer een opleiding tot tabaksplanter. Na een aantal jaren bij het Landbouwcrisisbureau gewerkt te hebben, vertrok hij naar een theeplantage op Java. Hij voelde zich als socialist echter niet thuis in het koloniale regime en kwam na twee jaar weer terug naar Nederland. In 1937 vestigde hij zich als boer in de net aangelegde Wieringermeerpolder. Daar begon zijn carrière.

Wieringermeer

Boerderij ‘Fletum’ in de Wieringermeer liep goed in de oorlog. Hoewel veel boeren problemen hadden met het binnenhalen van de oogst doordat veel arbeiders in Duitsland tewerkgesteld waren, had Mansholt dankzij de hulp van zijn onderduikers goede oogsten. Hij voedde daarmee clandestien familie en vrienden. Mansholt zat diep in het verzet en had een leidende rol in de illegale voedselvoorziening. Mansholt: 'Ze kwamen van Amsterdam, van heel ver, van meer dan 100 km, en zij duwden een karretje om wat aardappelen, suikerbieten of weet ik wat te halen. En ’s nachts sliepen ze op het stro in de schuur.' Mansholt redde honderden levens met zijn verzetswerk.

Over het boerenbedrijf zei Mansholt: 'Het zal nu wel zeker enige jaren duren eer wij weer normaal kunnen boeren. Gedurende die tijd zal ik zeker voor de Partij (SDAP, later PvdA) veel werk kunnen doen, maar misschien dat er ook op het gebied van de wederopbouw nog wel een taak zal zijn weggelegd.'

Na de oorlog

Dat had hij goed gezien. Door zijn activiteiten in de oorlog werd hij gevraagd minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening te worden. Hij stemde toe, 'Iemand moet dat toch opknappen', zei hij.

De wederopbouw van de landbouw moest geregeld worden. Hoewel ook tijdens de oorlog verwoeste boerderijen al weer opgebouwd werden, ging het moeizaam. De eerste jaren moest er veel voedsel worden geïmporteerd. Niet alleen boerderijen maar ook landbouwgronden waren verwoest, doordat de grond al die jaren niet bemest en uitgeput was en grote arealen onder water gezet waren, zoals in Groningen rondom het Eemskanaal en rond Bedum waren geïnundeerd. Van de veestapel was weinig meer over.

Levensmiddelen bleven nog jaren op de bon. Mansholt zag zich zelfs genoodzaakt om in 1947 de broodrantsoenen te verlagen om een eerlijke verdeling van het voedsel te garanderen. Want er moest ook geëxporteerd worden om de voedselvoorziening te kunnen bekostigen. Door de wereldwijde tekorten lagen de wereldmarktprijzen hoog. Mansholt zorgde ervoor dat de boeren een eerlijke prijs kregen, maar hield de prijzen onder het marktniveau zodat buitenlandse afzet gegarandeerd was. Daarmee kon de prijs van voedsel voor de burgers door subsidiëring laag gehouden worden. Deze marktpolitiek kon hij verwezenlijken dankzij een goede samenwerking met zijn neven Stefan en Herman Louwes. Mansholt verzamelde kundige boeren om zich heen. Stefan ontwierp de landouwcrisiswet in de jaren dertig en was in en na de oorlog Directeur Generaal van de Voedselvoorziening; Herman Louwes was voorzitter van Stichting de Landbouw. Het waren (Groninger) boeren die gezamenlijk de dienst uitmaakten.

Marshallhulp

Nog jaren bleven melk, vlees, brood en andere levensmiddelen op de bon. De bevolking groeide fors en behalve woningnood bleef een dreigend voedseltekort nog jarenlang boven ons hoofd hangen. Daarin kwam pas verandering toen de Marshallhulp op gang kwam. Hoewel er al financiële (ook particuliere) hulp vanuit Amerika was gekomen, was die niet voldoende. De Verenigde Staten drongen na 1945 aan op de Europese eenwording. Eén Europa, zonder oorlog en onafhankelijk van het gevreesde Rusland. Mede dankzij de druk die Mansholt uitoefende, ging het Amerikaanse congres op 3 april 1948 akkoord met het Marshallplan. Dat voorzag in een grootscheepse toelevering van hulpgoederen. Zowel landbouwproducten als landbouwmachines, maar ook gelddeviezen en leningen. Op 26 april 1948 voer het eerste schip met hulpgoederen de Rotterdamse haven binnen. Mansholt kreeg het eerste zakje graan persoonlijk overhandigd. Weldra kon het bonnensysteem opgeheven worden, hoewel koffie nog tot 1952 op de bon bleef.

<p>Minister van Landbouw Sicco Mansholt (links) beoordeelt met zijn Amerikaanse collega Brannan en een Noord-Brabantse boer een koe, 1951. &ndash; Foto uit <em>Mansholt. Een biografie</em> van Johan Van Merri&euml;nboer</p>

Minister van Landbouw Sicco Mansholt (links) beoordeelt met zijn Amerikaanse collega Brannan en een Noord-Brabantse boer een koe, 1951. – Foto uit Mansholt. Een biografie van Johan Van Merriënboer

Zesjarenplan

Toen de voedselproblematiek van de baan was, werd het tijd om de landbouw grondig te herzien. Mansholt had in de naoorlogse jaren een zesjarenplan ontwikkeld om de landbouwproductie op te voeren en de exportpositie te handhaven en te verstevigen. Ten eerste moesten de kleine boeren (met 5 hectare en minder) wijken voor grotere familiebedrijven. Ruilverkaveling en mechanisatie had Mansholt hoog in het vaandel staan om de kostprijs van de Nederlandse landbouw naar beneden te krijgen. Het Nieuwsblad van het Noorden schreef op 25 juni 1947:

130.000 ha zullen onder ruilverkaveling komen. 30.000 ha krijgen een betere ontwatering. 25.000 ha zullen worden herontgonnen, wat een zuivere landwinst betekent van 40.000 ha en een deviezenbesparing van f 38.000.000 per jaar. De mechanisatie voorziet in 15.000 tractoren en 5.000 aardappelpootmachines, 2.000 aardappelrooimachines e.d., alleen al de tractoren betekenen ten opzichte van de paardentractie een deviezenwinst van f 16.000.000 per jaar. De agrarische politiek der regering is gericht op waarborging van een redelijk bestaan in de landbouw voor boeren en landarbeiders.'

Dit zesjarenplan is weliswaar nooit officieel in werking getreden, maar Mansholt heeft er in de jaren vijftig wel zijn beleid op gebaseerd. Zodoende, en door gegarandeerde marktprijzen, heeft hij de landbouw tot een uitstekende exportpositie kunnen opstuwen.

Europa

De Nederlandse landbouw was op orde, maar doordat ook andere Europese landen weer op sterkte waren, nam onze concurrentiepositie af. De landbouwpolitiek strekte verder dan onze landsgrenzen. Europa moet zich eensgezind sterk maken tegenover de rest van de wereld. In 1958 stapte Mansholt over naar de Europese politiek. Maar dat hoort tot een ander tijdperk.

 

Bronnen:
Mansholt, een biografie; Johan van Merriënboer, Boom 2006
Nieuwsblad van het Noorden (Delpher.nl)
Seniorplaza.nl/historie/jaren-1945-1950
RTVnoord, documentaire 'Sicco', oktober 2010